Joppe en Gerda

Ik vind mijzelf een positief mens. Ik wil de tijd die ik nog heb goed besteden, er een feestje van maken. Van alles doen waaraan ik plezier beleef. Veel met mijn vrienden samen zijn.
Mam is ook heel positief ingesteld. Ik zou dat moeten waarderen misschien, maar ik erger me er groen en geel aan. Haar positieve peptalks, vooral na bezoekjes aan het ziekenhuis of de dokters, haar manier om iedere keer weer overal kansen in te zien, mogelijkheden voor hoop, ik wil het niet horen. Ik wordt er bokkig en sikkeneurig van. Ik snauw tegen haar, als een hond bijt ik van me af. Niet aardig, maar ik kan niet anders, het gebeurt vanzelf.  Niet altijd. Soms onderga ik haar gepraat gelaten en zeg zoiets als “eerst maar eens afwachten” in de hoop dat ze zal stoppen. Dat is lang niet altijd het geval. Ze snapt niet dat ze me met al haar gepraat dwingt om me bezig te houden met mijn ziek zijn en de kanker en dat ik dat juist niet wil. Ik wil denken aan mijn vrienden en school, de leuke dingen die op stapel staan.

 

Eén van de wijze lessen die ik geleerd heb,  is dat gelukkige en mooie momenten altijd gevolgd worden door teleurstellende gebeurtenissen en verdriet. Een les die ik graag met u wil delen.  In mijn aards leven kende ik de woorden nog niet maar eigenlijk is het jing en jang. Dit lijkt niet zo’n spectaculair inzicht, niet zo bijzonder. Maar als je er dieper over  na denkt en er de consequenties uit trekt, dan betekent het heel veel. In ieder geval voor mij.
Ten eerste als het één op gaat, dan ook het andere. Na momenten van teleurstelling en verdriet volgen ook weer gebeurtenissen die blij, vrolijk en gelukkig maken.  Dit ligt heel voor de hand maar als je teleurgesteld bent, pijn en verdriet hebt, dan is dit het eerste dat je dreigt te vergeten.
Ik heb geleerd mijn ogen niet te sluiten voor de tegenslagen, teleurstellingen en verdriet. Ik kon niet anders. Eerst pesterijen op de basisschool, toen best wel eenzaamheid in de onderbouw van het Bouwens van de Boijecollege (mijn middelbare school,  ik deed er VWO-Atheneum) en toen het dan eindelijk goed ging, werd ik ziek. In de loop van de tijd kreeg ik een super vriendengroep en zelfs een vriendin. Ik voelde me warm, liefdevol en gelukkig en wat gebeurt …?  Ik krijg kanker!  Dat slaat je echt even helemaal knock out. Pijn, verdriet, boosheid, paniek het is er allemaal. Maar dan … dan komt er een soort kalmte over je, tenminste dat gebeurde mij.  Dan begin je weer te denken, te voelen, te leven. Het eerste wat ik dacht was “ik ben nog niet dood, zo gemakkelijk krijgen ze me niet”.  Er wordt een behandeling in gang gezet . Oké ik heb nu een opdoffer gekregen, ik heb geïncasseerd. Nu kan ik ook weer iets goeds en geluk krijgen. Ik besluit deze tijd door te komen door veel aandacht te geven aan mijn vrienden, aan leuke gebeurtenissen, aan school, aan leven. Dat ga ik doen en verder onderga ik kalm wat op me af komt.  Kijken wat er gebeurt.
Met deze afwachtende en zeg maar wat berustende houding onderging ik de verschillende chemokuren.
Acht kuren hadden ze voor mij bedacht. Ik bleek toch niet Hodgkin te hebben, wat meestal wel het geval is als het om  jonge mensen gaat. Hodgkin is goed te behandelen. Nu ik non-Hodgkin bleek te hebben, dat vele varianten kent ook nog, was de kans op succes wel wat minder. Maar niet getreurd want die kans was dan ook weer niet nul.
Maar … van het begin af aan waagt de specialist zich niet aan een voorspelling van het resultaat van de behandeling. Hij zegt, en terecht, “ik kan wel zeggen dat er 70% kans op genezing is, maar als jij behoort tot die andere 30% dan heb je niets aan deze voorspelling.” En dus kunnen we alleen maar ondergaan en er het beste van hopen. In lijn met mijn eerdere gedachte om vooral aandacht te geven aan de leuke dingen in mijn leven besluit ik precies dat te doen,  ik zal ondergaan wat nodig is  en ondertussen me bezig houden met  andere dingen. Mijn vrienden, mijn vriendin. School en proefwerken.
De eerste kuur kreeg in juni 2008. Een groot deel van de dag in het ziekenhuis doorbrengen, aan een infuus. Het ene na het andere goedje druppelt langzaam mijn lijf in. Mam is mee gekomen, zit naast mijn stoel, een soort tandartsenstoel maar dan wel wat comfortabeler. Ze wil met me praten of een spelletje doen, alles om mijn aandacht af te leiden. Het is goed bedoeld maar ik heb er geen zin in. Ik ben opzettelijk laat naar bed gegaan en heb bovendien slecht geslapen. Nu wil ik alleen maar mijn ogen dicht, wat soezen want echt slapen kan ik niet,  en wachten tot het voorbij is.
Gelukkig heeft de broeder die mij en de infusen in de gaten houdt, de ene zak vloeistof verwisselt voor de andere en probeert om drinken en eten aan me te slijten, de nodige humor. Hij is prettig om erbij te hebben. Zeurt niet maar kletst lekker over zeilen samen met zijn zoon. Hij maakt grapjes en laat me ruimte om gewoon mezelf te zijn. De eerste keer laat ik me nog overhalen tot het drinken van een warme chocolademelk, mijn lievelingsdrank,  maar de volgende kuren niet meer. Tijdens een kuur eet en drink ik niets, tot ongenoegen van de verpleging en mam natuurlijk. Maar ik heb er gewoon geen zin in. En als mam naast mijn chemostoel soep zit te eten, dan ga ik alleen van de geur die er van af komt, al bijna over mijn nek.
Ik ben tijdens de kuren dus niet echt gezellig, dat moet ik eerlijk toegeven. En ook, eerlijk is eerlijk, ik vind het wel fijn dat mam en één keer  pap, die natuurlijk niet zo vaak kan omdat hij moet werken, mam kan makkelijker vrij krijgen van haar werk,  iedere keer met me mee gaat en bij me blijft. Andere mensen bij mij op de kamer worden vaak wel gebracht en opgehaald maar in de tussentijd zitten ze er helemaal alleen. Dat lijkt me eigenlijk best wel akelig. Die mensen willen dan vaak wel een praatje maken en dat snap ik. Maar ik heb er geen zin in en kan het niet opbrengen, ik doe mijn ogen dicht en laat het kletsen aan mam over.
Als we na afloop naar huis rijden begin ik trek te krijgen en dorst. Thuis installeer ik me voor de TV en laat mam een lekkere warme chocolademelk maken. Ze wil me vertroetelen en eigenlijk is dat best wel lief. Ze laat me dan verder gelukkig ook met rust.
Naarmate ik door de kuren meer van die chemo in mijn lijf krijg, verandert mijn smaak. Het duurt iedere keer een dag of wat voor ik  weer chocolademelk wil drinken. Na iedere kuur voel ik me moe en lusteloos maar ben gelukkig niet misselijk, komt zeker omdat ik tijdens het ingieten van dat spul niet eet of drink. Meestal blijf ik een dag na de kuur lekker thuis maar dan wil ik weer naar school want daar zijn mijn vrienden en bij hun wil ik zijn. Gebabbel horen, gekkigheid, gedoe over proefwerken en leraren, zullen we vrijdagavond samen een film gaan kijken? Ja, welke dan? De één na de andere film passeert de revue en uiteindelijk spreken we af om een avonturenfilm en een te gekke tekenfilm te  gaan zien bij Marieke, Rob of Eric thuis, met chips en cola. Dat is waar ik behoefte aan heb.
Halverwege de kuren wordt er weer een scan gemaakt en er is goed nieuws. De tumoren onder in  mijn buik zijn verdwenen en de boosdoener tussen hart en longen is inmiddels enorm geslonken. Het gaat goed. Mam is helemaal euforisch, pap houdt zich stil en ik blijf op mijn hoede. Mooi, mooi, maar na goede berichten, na geluk …

 

Op de foto Joppe zoals hij er uit zag aan het begin van de kuren, 16 jaar, nog geen haaruitval.
 

26 december 1991

We zijn in afwachting, al twee weken lang. Hij wil niet komen. Als ik op mijn benen sta denk ik dat ik ieder moment naar voren om kan kiepen, ik ben topzwaar. Inmiddels ook rugpijn. Ons woonkamertje nog voller dan normaal met de kerstboom met lampjes erbij, maar ook heel gezellig.
Eerste kerstdag. We zijn lekker rustig met z’n tweetjes. Ver weg van huis kunnen we niet gaan want het kan immers elk moment … De dag kabbelt rustig voort, er gebeurt helemaal niets.
Ik doe niet veel meer dan lekker in een stoel zitten. Af en toe ga ik naar het babykamertje. Kijk naar het netjes opgemaakte bedje, het badje, de kast met kleertjes en de commode. Alles tiptop in orde, alles in afwachting. De handdoeken op een keurig stapeltje, de rompertjes, de piepkleine witte baby truitjes van katoen die op het ruggetje met een koortje  vast gestrikt worden en de flanellen doeken die hem straks warm moeten houden. De sokjes. Alles wacht stilletjes af.
Tegen een uur of vijf, als het donker is, zien we vanuit ons woonkamerraam de lampjes branden in de grote dennenboom buiten voor het huis. Paul en Frank hebben die op het laatste moment erin gehangen. Het is warm en sfeervol. Kind van ons, je bent welkom.
Tweede kerstdag, alles is nog hetzelfde. Ik wil eruit. We besluiten naar ons nieuwe huis in Sittard te gaan om al vast wat meetwerk te doen en wat spulletjes er naar toe te brengen. Even de deur uit. Onderweg in de auto lijkt het alsof mijn darmen beginnen te krampen. Zou het …? Eenmaal in ons lege huis kijk ik op een stoel toe hoe Paul een lamp ophangt zodat we tenminste al wat licht hebben. We praten wat over inrichting en dingen die ons te doen staan. Even later kan ik er niet meer om heen. Het is begonnen. Het is tijd, ons kind wil geboren worden.
Verloskundige bellen en terug naar huis. Geen mobiel toen nog maar gelukkig wel Ceciel en Peter die een paar deuren verderop wonen en thuis zijn. Bij hun kunnen we bellen en nog even wat kletsen, een kop thee drinken. Met de verloskundige spreken we af dat we op weg naar huis ons bij haar op de praktijk melden. Onderweg houdt Paul me goed in de gaten, neemt de tijd op die tussen de weeën door verstrijkt. Hij rijdt alsof onze auto een ambulance is. Het gaat snel, nu ons kind eenmaal besloten heeft om ter wereld te komen, zet hij er flink de vaart in.  Als we in de woonkamer-wachtkamer van de verloskundige zijn kruip ik l over de grond van de pijn. Tijd om naar huis te gaan is er al niet meer, het zal een poliklinische bevalling worden. We zijn alle controle kwijt, de regie over de gebeurtenissen berust nu geheel bij de verloskundige. Ik bij haar in haar auto en Paul in die van ons er achter aan crossen we door een vrijwel verlaten Venlo naar het ziekenhuis. Eenmaal daar aangekomen gaat alles nog sneller.
Om 22.32 ziet Joppe het levenslicht. Een heel klein mannetje van 2570 gram en  47 cm lang. Fragiel. Ik onderga alles in een roes, om mij heen wordt geredderd en gezorgd. Joppe wordt bekeken, gewassen en verzorgd en  heeft even een pufje lucht nodig om goed op gang te komen.  Als het me allemaal te lang duurt, wordt ik onrustig.  Maar gelukkig, dan komen ze hem aanlopen, leggen hem in mijn armen.  Hoe wonderlijk, dit nieuwe leven dat voortaan deel uit maakt van ons leven, bij ons hoort, wat wij mogen koesteren en verzorgen. Gewikkeld in doeken en aluminiumfolie krijgen we hem mee naar huis. Die nacht licht hij in de wandelwagen naast m’n bed. Ik doe geen oog dicht.  Af en toe huilt hij een beetje. Ik ben blij als de volgende ochtend de kraamhulp komt.
Het eerste wat we voor Joppe moeten kopen is een mutsje en … nieuwe, nog kleinere truitjes dan ik al had gekocht.  Die eerste paar dagen: wassen, voeden, kraamvisite, zorgen omdat Joppe dreigt uit te drogen. Sondevoeding, een slangetje door z’n neusje naar zijn maag. Z’n handjes dicht gebonden in de mouwtjes van zijn truitje zodat hij het slangetje niet uit z’n neusje kan halen. Maar terwijl hij via het slangetje gevoed wordt en op mijn pink ligt te sabbelen en zuigen, verschijnt er een uitdrukking van volledige tevredenheid en verzadiging op zijn gezichtje. Zo is het goed.

 

Zoals je hebt kunt lezen verwijst Joppe je naar mij als je meer wilt weten  over Samuel Fröberg.  Ik snap zijn interesse voor deze voorvader wel.  Samuel spreekt zeker tot de verbeelding.

Wel als je interesse hebt en wat tijd?

Wat vooraf ging

In 1767 wordt Samuel Fröberg geboren. Vierde zoon van Folke Persson Fröberg en Maja Månsdotter. Het gezin woont in het dorpje Klefva in de gemeente Resmo op het eiland Öland voor de kust van Zweden bij Kalmar.  Alle Fröbergs op Öland (allemaal familie van elkaar), in die tijd, zijn of kuipers of zeelieden, en de dochters trouwen alleen maar kuipers, matrozen of scheepsbouwers.
Folke is zeeman, een gevaarlijk beroep in die dagen. Op 29 februari 1768 verdrinkt hij. Samuel is nog geen jaar oud.  Tot hij zestien jaar is blijft hij bij zijn moeder wonen. Dan gaat hij in de leer bij een scheepsbouwer in Kalmar. En dan … dan is er in een stamboom die iemand in Zweden heeft samengesteld een notitie dat Samuel verdwenen is. Wanneer, hoe oud hij was, het is tot nu toe het geheim van de historie.

Op 17 juli 1778 wordt in Hellevoetsluis Anna geboren, dochter van Govert de Vree en Neeltje Peereboom. Eerste kind.  Ze krijgt nog drie broertjes en een zusje maar die overlijden allemaal op zeer jonge leeftijd.  In februari 1794 overlijdt haar moeder.  Anna is dan vijftien jaar.  Haar vader gaat terug naar Hardinxveld waar hij oorspronkelijk vandaan komt. Daar hertrouwt hij in november 1797 met Jannetje Hakkenbout, ze blijkt zijn vierde echtgenote te zijn.
Anna blijft in Hellevoetsluis. Zonder ouders, broertjes, zusjes. Wel heeft ze nog wat ooms, tantes en neven en nichten om zich heen.

Hellevoetsluis 20 februari 1797 - 1814

Het is doorsnee Nederlands winterweer op de trouwdag van Samuel en Anna. Grijs en waterkoud. Twee eenlingen, tien jaar leeftijdsverschil,  die elkaar hebben gevonden. Samuel en Anna hebben geen geld voor hun huwelijk. Ze trouwen pro deo. Er was geen lange verkerings- of verlovingstijd geweest. Is het een huwelijk uit liefde, is er een wens, een verlangen om nu samen zelf een warm gezin te beginnen?  Zijn  er economische motieven in het spel, een huwelijkse staat die voor beiden winst opleverde? In de termen van vandaag een win-win situatie?
Eerder al was Samuel in Rotterdam opgedoken. Daar trouwde hij in juli 1795 met Adriana Snijders, maar na drie maanden stierf ze en was Samuel opnieuw alleen. Dat hij een krappe anderhalf jaar later opnieuw in het huwelijksbootje stapt zou erop kunnen wijzen dat hij een zeker belang had bij de huwelijkse staat. Zocht hij een honk, een veilige thuishaven?
Het zijn geen goede tijden, zeker ook  niet in Hellevoetsluis. In de Nederlanden hebben de patriotten het voor het zeggen gekregen. Het is de tijd van de Bataafse Republiek. We zijn een bondgenoot van de Franse Republiek en moeten daar duur voor betalen. Zo moeten de in ons land gelegerde Franse soldaten onderhouden worden.  Hellevoetsluis herbergde een garnizoen van 700 man, later zelfs 1200. De bevolking moest dagelijks zorgen voor brood, vlees, brandewijn en jenever voor de mannen en hooi en haver voor de paarden. Hellevoetsluis zelf telde in die dagen nauwelijks meer dan 1100 inwoners .

In  februari 1797 is Samuel schipper op een Nederlands marineschip. De Embuscade, die aangemeerd ligt in Hellevoetsluis. Zo’n schip met drie masten en grote zeilen, met krakend hout en kanonnen erop. De Nederlandse marine is nu dienstbaar aan de Franse overheersers.
En dat betekende strijd met Engeland. Op 11 oktober 1797 vond de Slag bij Kamperduin plaats. Een zeeslag tussen 24 Engelse en25 Nederlandse marineschepen die resulteerde in een enorme nederlaag voor de Nederlandse marine. Zie het voor je: golvende zee, zeilschepen met hoge masten en bollende zeilen, groot en klein,  uit het schip stekende kanonnen, het lawaai van de schoten, de rook.  Mannen die op het dek heen en weer rennen, schreeuwende bevelen, in de zeilen klimmen, gewond raken, in zee vallen, verdrinken.
Want de verliezen waren groot: 520 doden, 600 to 900 gewonden (de schattingen lopen uiteen) en 11 veroverde schepen. De Embuscade was erbij. Het werd veroverd en ging aan de grond. Later werd het schip heroverd. Dikke kans dat Samuel erbij was maar hij komt veilig thuis. Was hij onder de gewonden, wat heeft hij gezien? We weten het niet. Door het oog van de naald gekropen?
Voor Samuel en Anna breken rustiger tijden aan wat niet wil zeggen dat het tijden van voorspoed en welvaart waren. In juni 1799 loopt zijn diensttijd, liever gezegd zijn contract,  bij de marine af. Rond 1800 wordt er in Hellevoetsluis  gewerkt aan de bouw van een droogdok. Dit was in 1804 klaar maar werd nog weinig gebruikt omdat het ontbrak aan materialen voor de scheepsreparaties. Maar toch … Samuel en Anna stichten een gezinnetje. In juli 1798 wordt dochter Neeltje geboren, vernoemd naar de moeder van Anna. In november 1803 ziet Pieter het levenslicht, vernoemd naar een neef van Anna. Willem Samuel komt in september 1806 ter wereld. Hij is vernoemd naar een andere neef van Anna en natuurlijk naar zijn vader. Opvallend dus dat Anna en Samuel het niet nodig vonden de kinderen te vernoemen naar haar vader of de vader of moeder van Samuel. Mijn familie stamt af van Pieter.
In 1811 komt er weer wat leven in Hellevoetsluis als admiraal De Winter een eskader van zes Hollandse en zes Franse schepen in gereedheid laat brengen. Maar daarna gaat het kwijnen gewoon weer door. Er heerst grote armoede.
En dan, in 1813 is het afgelopen. Als Napoleon verslagen wordt, herwint Nederland zijn onafhankelijkheid. We gaan weer aan de bak.  In de Franse tijd waren onze koloniën in Indië in Engelse handen gekomen, nu krijgen we ze weer terug. Een eskader marineschepen gaat op weg om het Nederlands gezag te herstellen. Samuel was erbij.
Wilde hij dat wel? Of ging hij noodgedwongen – er moest toch brood op de plank komen? Vrouw en drie opgroeiende kinderen achterlaten, dat doe je niet zo maar. Zo’n reis op een zeilschip, zo ver, zo lang, regen en storm, ziektes en mogelijk gevechten. Risico’s waren er te over. Maar in november 1814 krijgt hij in Rotterdam een aanstelling voor vier jaar. Hij wordt schipper op het korvet Iris. Gage f. 92,-- per maand.

Samuel 1814-oktober 1817
In de overlijdingsregisters van Hellevoetsluis staat op 11 december 1818 genoteerd dat is overleden Samuel Freuberg aan boord van ZM schip van oorlog Evertsen op 24 oktober 1817. In september 1825 laat Anna bij de notaris vastleggen dat Samuel Fröberg en Samuel Freuberg een en dezelfde persoon is.

Samuel is dus aangemonsterd op de Iris en overleden op de Evertsen.  Soms moet je in je speurtocht in het verleden, geluk hebben. Maurits Ver Huell heeft zijn herinneringen aan een reis naar Oost-Indië opgeschreven. Mooi, maar nog mooier dat Chris F. van Faassen en Pieter Jan  Klapwijk ervoor hebben gezorgd dat deze herinneringen in 2008 in boekvorm zijn uitgegeven.

Maurits maakte zijn reis in de jaren 1815-1819 en jawel aan boord van de Evertsen.  Hij heeft een plechtstatige stijl van schrijven.  Zijn aandacht gaat uit naar de natuur en de natuurlijke historie, naar de samenleving en  maatschappelijke verhoudingen in verre oorden. Hij is een romanticus geen wetenschapper. Het leven aan boord van het schip en m.n. het leven van het gewone scheepsvolk was vanzelfsprekend, niet de moeite waard om in zijn herinneringen aandacht aan te besteden.
En toch ben ik door zijn schrijfsels meer te weten gekomen over Samuel.  Want de Evertsen was vlaggenschip van het eskader waarvan ook het korvet Iris deel uitmaakte. Op de Rede van Texel werden op 29 oktober 1815 de ankers gelicht om koers te zetten naar Indië.  Het afscheid van Anna en de kinderen had dus al lang daarvoor plaats gevonden. In januari komt de Iris aan bij de Kaap. Na een maand gaat de reis verder naar Batavia. Alles verloopt heel voorspoedig. Tot half 1817. De Evertsen en ook de Iris zijn dan bij Ambon. Hier, op het eiland Saparua komt de plaatselijke bevolking in opstand. De Pattimura-oorlog. In mei 1817 nemen opstandelingen het fort Duurstede in. Een eerste expeditie om het Nederlands gezag te herstellen liep rampzalig af. Zeker 150 Nederlandse militairen sneuvelden.
Samuel heeft zo het één en ander gezien. Ergens tijdens deze woelige tijden is hij van de Iris naar de Eversten verhuisd. Niet ongebruikelijk. Pas in november 1817 lukt het om het Nederlands gezag te herstellen maar dan is Samuel al dood.
De Evertsen beweegt zich tussen de Molukse eilanden, overal zijn opstanden en gevechten. Een echte doorbraak is er niet. Op de 23 oktober zet de Evertsen weer koers naar Saparua, slechts 15 mijl verder. Toch komt het, door de mousson, pas 25 oktober daar aan. Onderweg is Samuel overleden. Maar ja, daarover schrijft Van Huell niet.

Ondertussen in Hellevoetsluis
En dan probeer ik me voor te stellen hoe het ondertussen Anna en haar kinderen verging. Neeltje was in 1814 16 jaar, Pieter was 11 jaar en Willem 8 jaar. Misschien dat Neeltje al wat kon meewerken maar de jongens toch nog nauwelijks. Neeltje staat in later jaren geregistreerd als naaister, Pieter en Willem staan allebei te boek als scheepstimmerman.

Ik probeer me Anna voor te stellen met haar drie kinderen Misschien had ze wat steun aan haar dochter. De jongens gingen naar school en daarna de één na de ander in de leer als scheepstimmerman. De haven van Hellevoetsluis zal zeker zijn opgeleefd nu er weer scheepsvaart en handel mogelijk was. Het gebouwde droogdok kon eindelijk echt in gebruik genomen worden en dat betekende werk. Toch historici zijn het erover eens, een echte economische opleving in de Nederlanden bleef uit. Nog steeds was armoede niet ver weg, ook voor Anna waarschijnlijk. Een leven van hard werken en vele zorgen en zo goed en zo kwaad als het gaat de kinderen tot fatsoenlijke burgers opvoeden en groot brengen. Vaklieden die hun eigen brood kunnen verdienen. Dat is Anna gelukt. In 1831 hertrouwt ze met Hermanus van der Made, loods van beroep. Haar kinderen zijn dan inmiddels jong volwassenen. Mijn voorvader Pieter trouwt drie jaar later met Beatrix Elisabeth van der Made, jawel een dochter van Hermanus. Willem trouwt in november 1829 met Anna Verschuur, haar vader was meester metselaar bij de marine. In 1843 koopt Pieter een huis met erf (20 ellen groot) in de Haarlemmerstraat. Koopsom f. 1300,--, direct betaald.  De familie behoort tot de lage middenklasse. Van vader op zoon blijven de Fröbergen  tot rond de volgende eeuwwisseling scheepstimmerlieden. Daarna, met de industrialisatie en de opkomst van Rotterdam begint een ander verhaal. Het verhaal van mijn overgrootvader die van Hellevoetsluis vertrekt met vrouw en kinderen, op zoek naar werk. Via Rotterdam, Ostende, ’s Gravenzande belandt hij uiteindelijk weer in Rotterdam waar het gezin zich settelt, een bestaan opbouwt. Een nieuw verhaal dat al heel dicht bij mijzelf komt.

Laat ik aan het einde beginnen. Ik ga dood. Ja natuurlijk dat doen we allemaal vroeg of laat. Alleen voor mij is het al heel dichtbij.  Nooit zal er een Djenny, een Vince en een Daphne zijn, althans niet in mijn leven. Achttien jaar ben ik gisteren geworden. Ik voel hem naderen, dagelijks dichterbij komen. Ik heb kanker, lymfeklierkanker, Non-Hodgkin. Uitbehandeld. Ik ga dood.

Ik ben een schakel in de keten van het leven. De laatste schakel. Wellicht maak ik de keten rond, haak ik in op één van die eerst bekende schakels van mijn familie. Eigenlijk zou ik niet moeten spreken van een keten, eerder van een netwerk door de tijd heen gevormd door mijn voorouders die van heinde en verre kwamen, elkaar vonden, samen hun leven deelden en voortzetten in hun kinderen. Nieuwe schakels weefden in het netwerk zoals mijn ouders deden toen ze een kind wilden en ik tot aards leven kwam. Omdat ik er moest zijn, dat weet ik zeker. Een schakel in een stukje van het netwerk van het aardse menselijk leven, een voorbijgaande fase in mijn eeuwig zijn. Ik geloof niet perse in een God en een hemel maar ben wel zeker van een voortdurend bestaan, steeds in nieuwe vormen.
Mijn aardse leven dus en het stukje van het netwerk waar ik deel van was. Eindig deel omdat het zo moest zijn.
Laat me mijzelf aan u voorstellen, wel zo netjes lijkt me.

Ik ben Joppe Fabian Sebastian Driessen, geboren op 26 december 1991 om 23.32 uur in het ziekenhuis in Venlo. Nog net een kerstkindje dus. Mijn vader is Paul. Hij is huisarts van beroep. Zijn vader Jan, mijn opa, was in zijn werkzaam leven archivaris in Kerkrade. Opa komt uit een boerengezin. Waarschijnlijk al enige generaties lang had de familie een boerderij in Boshoven, een buurtschap vlakbij Weert. We zijn er wel eens doorheen gereden, ook langs de boerderij. Echt ouderwets, met een schuur en een stal. Ze hadden wat land waarop graan en veevoer verbouwd werd en een paar koeien, een varken, kippen waarschijnlijk en misschien wel een geit. Maar dat was het dan. M’n opa had drie broers. Zoals dat hoort in een goed Katholiek gezin werd de oudste broer priester. Hij was bekend als ‘heeroom’. Zo heette dat. Ik heb hem één keer een handje gegeven maar toen was ik nog klein. Ik heb de foto gezien maar kan me er niets van herinneren.
Die heeroom woonde en werkte in Brazilië en kwam eens in de paar jaren naar Nederland. Uit de verhalen van pap heb ik begrepen dat zoiets een hele happening was, de hele familie in rep en roer. Die heeroom moest ondergebracht worden, dan bij die, dan bij die. Hij moest geamuseerd worden en iedereen moest heeroom ontmoeten, alle broers en hun vrouwen maar ook alle neven en nichten, en hun kinderen, ik dus ook. Vandaar die foto.
Terug naar mijn opa. Hij was getrouwd met mijn oma, ja natuurlijk, logisch. Ze had de bijzondere naam Truus en is in augustus 2009, toen wij op vakantie waren overleden. Mijn vader hield niet van zijn moeder, ze had hem een rot jeugd bezorgd. En ik moet eerlijk zeggen dat ik deze oma ook altijd maar een beetje raar heb gevonden. Ze deed heel lief tegen me, heel temerig maar eigenlijk was ze niet echt in mij geïnteresseerd. Veel verder als “lieve Joppe, wat ben je toch een goede jongen”, “wat ben je toch al groot” en “oh, Joppe wat ben jij toch pienter”, kwam ze niet. Als we bij opa en oma op bezoek gingen, zat ik m’n tijd meestal uit. Ging wat tekenen of speelde zo’n beetje met wat autootjes die ooit van mijn vader waren geweest. Dat vond ik een leuk idee, dat ik speelde met autootjes waarmee mijn vader vroeger ook gespeeld had. Gelukkig gingen we niet vaak naar opa en oma. Opa kwam wel vaker bij ons. Dat is een ander verhaal. Ik heb opa altijd graag gemogen.
Naar opa en oma in Weert gaan betekende naar de carnavalsoptocht gaan kijken of naar de kermis gaan. En toen ik klein was, vond ik dat helemaal geweldig. Maar om niet al te ver af te dwalen … dit verhaal vertel ik nog wel een andere keer.

Ik was mezelf aan het voorstellen. Mijn mam heet Gerda. Zij is geen Limburgse, praat ook geen dialect. Heeft ze ook nooit gemogen van mij. Ze deed het wel eens maar dat klonk echt niet. Ik werd er zelfs boos om “mam spreek je eigen taal”. Ik beet haar dat vaker toe en het heeft geholpen. Nu doet ze het niet meer. Dat heb ik maar mooi bereikt.
Ze werkt bij de gemeente maar wat ze daar precies uitspookt weet ik niet en eerlijk gezegd boeit me dat ook niet. De vader en moeder van mam komen uit Rotterdam. Opa Joop is al lang dood, ik kan me hem niet herinneren. Ik ging wel eens met mam mee op bezoek bij hem. Wat ik me daarvan herinner is dat ik een chocolade ei  - een suprise-ei kreeg. Daar zat een piepklein speeltje in. Ik was er verzot op. Dat herinner ik me, maar mijn opa? Nee, die niet. Oma Sonja, de moeder van mam, ken ik wel goed. Dat is eerlijk gezegd ook al geen knuffeloma. Ze is oud, tenminste gedraagt zich oud, echt een oma waar je niets aan hebt. Als we naar haar toe gaan, verveel ik me kapot. Ze zeurt en is sentimenteel, wil me omarmen en kussen. Daar ben ik echt niet van gediend. Dat ontwijk ik, mij niet gezien.
Opa Joop en oma Sonja zijn gescheiden toen mam nog kind was. Opa Joop trouwde opnieuw met Carla, zo heette ze. Zij heeft hem op haar beurt ook weer aan de kant gezet. Daarna ging hij al snel naar een verzorgingshuis. Volgens mij ben ik daar nog een keer met mam geweest, maar toen was hij op eens dood. Gewoon zo. Hij was er niet meer. Klaar. Geen gemis, geen verdriet.  Oma Sonja ging met opa Alex in een flat in Nieuwerkerk wonen en ook daar ging ik vaker met mam naar toe. Later toen opa Alex dood was ging oma weer wonen in Woudenberg, een dorp in de provincie Utrecht waar mam is opgegroeid. Een heel erg christelijk dorp, stijf, er is niets te beleven. Vreselijk saai. Oma Sonja zal langer leven dan ik. Dat mens klaagt en doet moeilijk maar is niet stuk te krijgen!
Sorry dit moest even eruit. Onaardig van me, ik weet het, maar nou ja … zo voelt het verdomme wel zo nu en dan.
Eigenlijk is de achtergrond van opa Joop, zijn wortels,  nog het meest interessant, zeker voor iemand met een historisch hart zoals ik. Zijn achternaam en dus die van mijn moeder is Fröberg. Dat is een Zweedse naam. Mam heeft wat speurwerk gedaan. Als je geïnteresseerd ben hoe het precies zat moet je haar maar vragen. In elk geval is hij in 1817 gestorven, ergens voor de kust van Indonesië, bij Ambon misschien. Het archief zegt dat hij toen aan boord was van het fregat HM Evertzen.  Nogmaals, vraag mam er maar naar, zij weet er meer van te vertellen dan ik en ze doet het nog graag ook.

Ik heb dus kanker, lymfklierkanker, non-hodgkin. Dat begon in 2008 met hoesten. Eerst dacht ik en pap en mam ook, dat ik gewoon verkouden was maar het ging maar niet over. In tegendeel, het werd steeds erger, vooral ’s nachts, ik kon er vaak niet van slapen. Pap had al heel vaak naar mijn longen geluisterd maar hoorde niets geks. Heel geleidelijk werd ik ook steeds kortademiger. Toen ik op school me aangemeld had om een centje bij te verdienen door iedere ochtend tafeltjes klaar te zetten in de gymzaal voor de eindexamens, bleek de eerste dag dat ik dat niet kon. Wel een beetje dom als je een jongen van zestien bent. Maar goed, die avond luisterde mijn vader weer naar mijn longen en nu hoorde hij wel wat. Ik had toen inmiddels ook koorts en dus dachten we dat ik longontsteking had. Pap ging gelijk die avond nog naar de apotheek om penicilline voor me te halen en de volgende dag moest ik samen met mam naar het ziekenhuis om foto’s te laten maken, pap wilde bevestiging van zijn diagnose.
De volgende dag, dat was een donderdag,  in het ziekenhuis kwam de mokerslag. Het ene moment zit je niets vermoedend in de wachtkamer te wachten eerst tot je aan de beurt bent om een foto te maken, dan wachten om te horen of de foto ook gelukt was. Nou dat was zo. We mochten gelijk door naar de Eerste Hulp omdat de longarts me wilde zien. Die man van de röntgen zei “het ziet er vies uit”. Maar ook dat liet nog geen alarmbellen rinkelen.  Mam en ik dachten dat de longontsteking misschien op een vervelende plek in mijn longen zat. Dat gebeurt wel eens en dan moeten ze medicijnen per infuus geven. Nou daar had ik echt geen zin in. “Als je maar niet denkt, dat ik in het ziekenhuis ga liggen.” Dat zei ik mijn moeder en ik meende het. Maar na een half uur op de Eerste Hulp was er van mijn verzet niets meer over. Een assistente van de dokter voelde aan mijn hals en vroeg of bepaalde knobbels er altijd al hadden gezeten. Mam en ik hadden allebei zoiets van “knobbels?, wat voor knobbels”, maar goed ze had wat gevoeld en dat was niet goed. Gelijk werd de hele molen in werking gezet: bloed prikken, een MRI-scan, een punctie. En dan komt de longarts himself. Met een vriendelijk gezicht en zachte stem dient hij de mokerslag toe. Je hebt kanker, een groot gezwel, vlakbij de longen en het hart. Daardoor heb je nu vocht rond de longen gekregen en dat maakt je zo kortademig. Dat vocht dat moeten en gaan we weg halen. Vandaag. Hij bood nog aan om mijn vader te bellen maar dat deden we liever zelf.
Onverwacht was ik acteur in een film waar ik liever niet in wilde mee spelen en al helemaal niet als hoofdrolspeler. Gelukkig ging alles zo snel dat ik toen weinig tijd had om na te denken. Ik ging naar de longafdeling, pap kwam ook naar het ziekenhuis. Ik kreeg een drain, heel erg pijnlijk en daarna werd ik zieker en zieker. Ik zakte meer en meer weg. Ze brachten me over naar medium care. Doordat het vocht zo snel verdween dreigde ik in shock te raken. Hoe dat precies werkt weet ik niet, alleen dat het zo was. Maar mij krijg je niet zo maar klein en dus herstelde ik ook weer snel. Zaterdagochtend mocht ik naar de gewone afdeling. Maar daar wachtte mij een nieuwe verrassing. Ze wisten nog niet precies wat voor kanker het was maar wel dat hij heel agressief was, heel snel groeiend. En dus kreeg ik gelijk die zaterdag een shot chemo. Een schot –shot – voor de boeg dus. Met die troep in mijn lijf mocht ik ’s maandags weer naar huis.
Toen begon het wachten. Het lange wachten op de uitslag van de punctie, de definitieve diagnose. Mijn kansen, de mogelijkheden, de soort behandeling die ik zou krijgen. Lichamelijk voelde ik me heel wat beter dan de weken daarvoor. Ik kon weer ademen, het hoesten was minder. Ik kon niet geloven dat er echt iets aan de hand was. En eigenlijk deed ik dat misschien ook wel niet. Dit kon gewoon niet waar zijn. Pap, mam en ik we pakten de draad gewoon weer op, alsof er niets gebeurd was. Maar ondertussen het wachten, het lange wachten. De dag van de afspraak met de specialist – een hematoloog-oncoloog, die kwam en was er voor ik er erg in had.

 

26 december 2026

“Mamma, mag ik straks ook een crosentje”. Ik hoor het heldere stemmetje van Djen. Vijf jaar is ze alweer, mijn meisje. “Ik wil ook één”. Dat is Vince. Ze zijn met z’n drietjes in de keuken, ontbijtje klaar maken, voor mij omdat ik jarig ben. Straks komen ze naar boven, Djenna voorop, dan, meestal op handen en voeten want dat gaat nu eenmaal sneller, Vinnie. Daphne als laatste, met het dienblad in haar handen. Ik merk dat ik onwillekeurig glimlach. Ik ben gelukkig met mijn gezinnetje. Vandaag wordt ik alweer 35 jaar en ja, een jarige bij ons krijgt ontbijt op bed.
Ik herinner me dat ik vroeger helemaal geen croissants lustte, ik was trouwens zo-ie-zo een slecht ontbijter. Vaak ging ik naar school zonder een hap gegeten te hebben. Dan dronk ik alleen een mok chocolademelk die mam voor me had opgewarmd in de magnetron. Een warme choc noemden  we dat. Pas als ik op school was begon ik te eten. Nu kan ik echt genieten van een ontbijtje met een croissant, wat jam, een glas jus d’orange en wat ik nog steeds lekker vind, een boterham met hagelslag.
Ik ga wat rechter op zitten, duw het kussen stevig in mijn rug, ik moet er klaar voor zijn als Daphne en de kinderen boven komen. Klaar zitten om het ontbijtje, de kusjes en knuffels, de cadeautjes in ontvangst te nemen.
Ik vind het nog steeds fijn om met Kerstmis jarig te zijn. Altijd vakantie, de kerstboom en alle andere kerstversieringen en dan ook nog slingers en een mooie verjaardagstaart. Vanmiddag komen pap en mam. Ze blijven voor ons kerstetentje.
“Lang zal die leven, lang zal die leven …”. Daphne en Djen zingen om het hardst, Vince springt in het rond en roept alleen maar “oeha, oeha”. “Pappa is jarig, pappa is jarig , hiep hiep Hoera”, Djen slaat haar armpjes om me heen en geeft me een dikke natte kus op de mond. Ik trek haar tegen me aan “Ha meisje, wat heb je mooi gezongen.” Dan klimt ook Vinnie  op bed en over me heen, duwt z’n zusje aan de kant en slaat z’n armpjes om me heen, komt met z’n gezichtje dicht bij dat van mij en geeft me iets wat op een kus moet lijken. “Pappa feciteerd”. Ook hem geef ik een knuffel. Daphne staat geduldig te wachten met nog steeds het dienblad in haar handen, ze lacht “Kom kids, nu even van pappa af komen, ik wil hem ook wel even feliciteren en hem z’n ontbijtje geven. Weet je wat, gaan jullie de cadeautjes maar halen”. De kinderen glijden snel van bed af en rennen de kamer uit, cadeautjes halen, ja dat is leuk. Ondertussen geeft Daphne me een kus “Gefeliciteerd lieverd, we maken er een mooie dag van vandaag. Begin maar snel aan je ontbijtje want als Djen en Vince straks terug komen krijg je weinig kans meer”.
Even later ben ik omringd door mijn vrouw en kinderen druk bezig met het uitpakken van m’n cadeautje. Djen en Vince geven me aanwijzingen welk geschenkje ik als eerste uit moet pakken. Ik let goed op dat ik afwisselend een knutselwerkje van Djen uitpak en bewonder en dan een schilderijtje dat Vince heeft gemaakt en wat Daphne mooi heeft ingelijst. Beide staan trots toe te kijken, hun gezichtjes gespannen en vragend “Pappa vind je het wel mooi?” En natuurlijk vind ik dat, ik ga ze een plekje geven op mijn werkkamer, zeker weten.

Na het ontbijten en uitpakken heb ik een paar ogenblikken voor mijzelf. Ik lig wat terug op mijn kussen, sluit m’n ogen en dan komen de mijmeringen.
Ach ja, geluk is zo alledaags, zo gewoon. Ik ben blij dat ik nu vakantie heb, kan genieten van de kerstboom, van vrouw en kinderen, maar wat hou ik van mijn werk, van mijn vak. Het verleden speelt zo’n belangrijke rol in mijn leven, het bepaalt de toekomst. Dat is ook wat ik mijn leerlingen probeer bij te brengen.  Zonder verleden, geen heden en geen toekomst. En ja, wat kan ik het weten.
Geschiedenis heeft me altijd al geïnteresseerd. Dat was denk ik, ook wel een beetje de schuld van mijn ouders, van mijn moeder in het bijzonder. Zij had, net als ik, geschiedenis gestudeerd, hoewel ze er nooit iets mee heeft gedaan, voor de klas staan zoals ik of onderzoek doen, heeft ze haar interesse nooit verloren. Altijd zocht ze naar de verbanden tussen vroeger en nu. Ze is al zeventig en behoorlijk vitaal. Ze heeft haar vak weer een beetje opgepakt nu ze met pensioen is. Ik vind dat wel leuk eigenlijk. We kunnen soms hele gesprekken hebben over bijv. de invloed van de komst van de computer op het denken en doen van mensen. Het is toch onvoorstelbaar dat zij nog de tijd meemaakte dat er geen computer was. Ze heeft echt nog werkstukken op een typemachine, handbediend nog wel, gemaakt. En via mam kom ik vanzelf bij pap uit. Van hem heb ik de passie en de drang om anderen wat te leren. Door mam de geschiedenis, door pap het onderwijs. Hij was altijd bezig met anderen iets te leren, soms op het irritante af. Waarschijnlijk zeggen mijn kinderen, neefjes en nichtjes en misschien zelfs wel mijn leerlingen, later hetzelfde over mij.

Van het één komt het andere. Herinneringen komen boven aan mijn tijd van ziekte, aan al de pijn en het verdriet dat het meebracht. Maar ook de vele mooie momenten, ik heb heel intens geleefd toen.
Maar ondanks dat, duw ik de gedachten aan die tijd nu toch weg. Vandaag ben ik jarig, vandaag is het feest, vandaag ben ik gelukkig met Daphne, Djen en Vinnie, pap en mam die de dag bij en met ons komen doorbrengen.
Vandaag is het feest, dat andere,  dat komt morgen wanneer ik begin met schrijven. Mijn verhaal vertellen van hoe het allemaal zo heel anders gelopen is, toen in die anderhalf jaar dat ik ziek ben geweest.

Nieuwe reacties

02.10 | 09:25

Lord Bubuza verenigde mijn man en ik na 8 jaar scheiden .. Het begon allemaal toen mijn man vreemd ging en elke keer dat ik klaagde dat hij niet zou luisteren in plaats daarvan zal hij wakker worden zonder een woord te zeggen, kwam hij op een dag thuis va

03.08 | 21:49

Ha Maarten, dank voor je reactie. Jij houd je bezig met de geschiedenis v.d. Fröbergen? Ben benieuwd naar de documenten waar je het over hebt. Van de marine?

03.08 | 18:00

Erg mooi verhaal, ik heb documenten die je verhaal bevestigen. Ondertussen boek besteld.

19.05 | 17:28

Een nieuwe toevoeging aan mijn website: Schrijfsels. Oefeningen in schrijven, gedachtespinsels, gedichtjes, mijmeringen, zo maar wat gepraat.