Joppe en Gerda

 

Peuter- en Kleutertijd

Half maart 1993 kunnen we in de dorpskern van Kessel in ons nieuwe huis trekken. Nog één keer zullen we verhuizen maar dat ligt nog in het verschiet. Dat gebeurt vlak voor Joppe’s zevende verjaardag. Tot die tijd genieten we van ons gehuurde huis aan de Dorpstraat. Het is licht en groot. Joppe heeft er alle ruimte om zich te ontwikkelen tot een levenslustige en vrolijke peuter en kleuter. Hij is een goedlachs gezelligheidsdier. Bezoek is altijd leuk, samen onderweg in de auto is helemaal super.

Hij zakt tot drie keer toe voor zijn gehoortest,maar de KNO-arts ontdekt geen afwijkingen en dus als we klachten krijgen dan moeten we maar eens terugkomen. Die kregen we niet.  Joppe begint er vrolijk op los te brabbelen en later babbelen, hij houdt van muziek en hij geeft er blijk van de dagelijkse geluiden te herkennen.

We hadden onze rituelen, één ervan was ’s avonds in bad gaan. Nadat ik Joppe gewassen had mocht hij altijd nog even lekker spelen in het water. En daarbij werd een heel repertoire aan kinderliedjes uit mijn jonge jaren gezongen als “klein, klein, kleutertje”, “berenbotje”, “in den Haag daar woont een graaf”, “Schuitje varen” en nog meer. Joppe genoot ervan. Voor Sinterklaas werden er natuurlijk ook sinterklaasliedjes gezongen, het hele scala werd afgewerkt. In de kersttijd kwamen er ook kerstliedjes aan bod zoals “er is een kindeke geboren”, “Oh, dennenboom” en natuurlijk de herdertjes die bij nacht in het veld lagen. Nadat we uitgespeeld en gezongen waren en Joppe afgedroogd was, rende hij in zijn blootje naar onze slaapkamer. Daar ging hij staan op de plank aan het hoofdeinde van ons bed om van daar op ons bed te springen. Ook dat hoorde bij het ritueel. Daarna was het luier en pyjama aan en lekker slapen. Zijn bedje stond een beetje schuin voor het raam. Nu Joppe goed kon staan, ontstond er ’s ochtends een nieuw ritueel.  Als Paul weg ging, hoorde Joppe vanuit zijn bedje de startende motor, hij herkende het geluid.  Hij ging rechtop in zijn bedje staan en trok de gordijn een beetje open en vanuit bed zwaaide hij Paul  enthousiast uit.
Hoezo slechthorend?
Zijn aversie voor het geblaat van schapen, de herrie van een boormachine, het geluid van een stofzuiger, toeterende vrachtauto’s of harde knallen zagen we eerder als een bewijs van zijn goed gehoor, we  vonden het een eigenaardigheid van Joppe, meer niet. Wisten wij veel.  Jaren later, toen hij in groep 3 bij de schoolarts moest komen werd ontdekt dat Joppe met zijn linker oor vrijwel doof was. Nooit hadden we wat gemerkt en hij wist niet beter.  Zijn aversie voor bepaalde harde geluiden had daar mee te maken. Want alle geluid komt als een kakofonie het ene oor binnen, bepaalde geluiden zijn dan als het gekraak en geruis uit een vol open staande geluidsbox.
Een ander ritueel dat we lang hebben vol gehouden, zeker tot zijn achtste jaar was voorlezen voor het slapen gaan. Een heerlijk momentje voor twee. Pyama aan, met de ruggen tegen de muur lekker tegen elkaar aan zitten, een arm om hem heen en dan lezen: Jip en Janneke, de verhalen van Kikker, Professor Koosje, Poes Pinkie en Tuut Tuut Opzij, een prentenboekje waarin twee kinderen in een auto samen met moeders op weg zijn naar een kinderfeestje. Onderweg komen ze van alles tegen. Dit was lange tijd Joppe’s lievelingsboekje, hij kende de tekst uit zijn hoofd. Later werd Pinkeltje favoriet en nog weer later Eelke die gezellig met zijn vader, de boswachter, en zijn moeder in een lief huisje in het bos woonde waar Eelke natuurlijk allerlei avonturen beleefde die altijd goed afliepen.

Joppe was nieuwsgierig en ondernemend. Zodra hij zijn kans zag ging hij er op uit om de wereld te verkennen. Dat heeft mij menig keer angstige momenten bezorgd want waar was hij nu weer gebleven? Zoek in de V&D in Nijmegen op de derde verdieping – bleek meneertje het magazijn te zijn ingelopen om daar eens een kijkje te nemen, dan valt de deur dicht en … foetsie peuter, totdat hij eruit wilde en begon te huilen. Thuis in Kessel op een zonnige middag er op uit op zijn plastic tractor met aanhanger – zo is hij nog op het pleintje, zo is hij verdwenen. In steeds groter cirkels zoeken met steeds meer mensen en dan wordt hij per auto thuis bezorgd, was hij vrolijk onderweg in een straat behoorlijk ver van huis, die rechtstreeks naar de drukke rijksweg  voert. Een andere keer is hij op zijn tractor op weg naar het veer over de Maas. Een vriendelijke dorpsgenootje had hem gezien en vroeg me: “zoek je Joppe?, die heb ik net nog op het Veersepad gezien.” Wonen in een klein dorp waar iedereen je kent, heeft echt zo zijn voordelen. Ondernemend dat was hij.

Het leven is een aaneenschakeling van leuke uitjes en gebeurtenissen, een grote ontdekkingstocht. Naar de peuterspeelzaal, kijken naar de overstromingen van de Maas in 1993 en 1995, carnavalsoptochten, vakanties, de muziek van Paul. Ondertussen leren lopen, dansen, springen, rennen, fietsen en praten natuurlijk. Allemaal zo gewoon, allemaal zo bijzonder.
Vanaf januari 1996 begint Joppe zijn schoolcarri
ère. Hij heeft wel even moeite met afscheid nemen van mamma maar het wendt en al snel weet hij niet beter dan dat school hoort bij het dagelijks leven. Hij speelt graag en veel met vriendjes en vriendinnetjes maar ook alleen met Duplo en Playmobil. Het zand van de zandbak ligt vol met tunnels waar autootjes en zijn Duplotrein doorheen kunnen rijden, in een berg op de stoep. Het is Joppe’s eerste bouwactiviteit en bouwen zou hij zijn hele leven blijven doen met de Lego en modelbouw, diorama’s maken, zijn eigen loopgraven op een braakliggend stukje tuin, de modeltrein. Het ging hem altijd om het creëren, het scheppen van een wereld.

Ik had een geweldig lief, vrolijk, nieuwsgierig, levendig en gezellig kind.  Paul een goede baan als apotheekhoudend huisarts zodat hij niet eens fulltime hoefde te werken om voldoende inkomen te genereren - hoewel de dagen meestal toch lang waren omdat er op de praktijk altijd wel extra werk was - en we hadden een mooi huis midden in het dorp waar we langzamerhand steeds meer thuis raakten. En toch ging het met mij niet goed. Heel geleidelijk aan, sluipend, was ik in een steeds diepere depressie geraakt. Niet postnataal maar het resultaat van mijn plekje in het ouderlijk gezin. De middelste van drie kinderen. Mijn vader een narcistische persoonlijkheid, mijn vijf jaar oudere zus die een verkeersongeluk kreeg toen zij net zestien en ik elf was. Wekenlang balanceerde ze in coma op het randje van leven en dood en daarna volgden maanden van langzaam herstel. Mijn vader die niet kon accepteren dat ze toch gehandicapt  zou blijven -  haar leven lang houdt ze spasmen in nek en benen en blijft praten daardoor ook een  moeizaam bezigheid -  hij bleef dus maar doorgaan met mijn zus te laten oefenen en oefenen. Ze was zijn oogappeltje, ze was slim, zou gaan studeren en al zijn dromen waar maken. Dat moest koste wat het kost door gaan. Fröbergen zijn bijzondere mensen in het denken van mijn vader. Mijn zus was een Fröberg. Mijn broer, zeven jaar jonger dan ik, een jongen, als stamhouder natúúrlijk een Fröberg.  De naam zou in zijn persoon en nakomelingen voortbestaan. Alleen die gedachte al, maakte mijn vader apentrots.
 Alleen ik viel tussen de wal en het schip. Uiterlijk had ik meer weg van mijn moeder. Was mijn zus vernoemd naar haar beide oma’s met die van vaderskant als eerste naam, ik was vernoemd naar mijn beide opa’s met die van moederskant voorop (mijn opa heette Gerrit). Dit alles was voldoende om mij het etiket van een “niet-Fröberg” op te plakken en dus was ik zijn aandacht en interesse nauwelijks waard. Mijn moeder in de eerste plaats een huisvrouw en in de tweede plaats verzorgster, Haar angsten zijn altijd groter gebleven dan haar moederliefde.
Een aantal jaren na het ongeluk van mijn zus raakte mijn vader in zijn midlifecrisis. Mijn moeder was niet goed genoeg voor hem. Hij zou het in het leven veel verder kunnen schoppen als hij maar een elegante, mooie en intelligente vrouw naast hem had staan die hem door dik en dun zou steunen. Ruzies en uiteindelijk een scheiding waren het gevolg en ik mocht er midden tussenin mijzelf overeind proberen te houden. Praatpaal voor mijn inmiddels behoorlijk drinkende vader die mij nu ineens veel hoger had zitten dan mijn zus, met mij kon hij tenminste praten, ik begreep hem en dus vertelde hij mij de meest intieme verhalen over zijn relatie met mijn moeder. Ik voelde me vereerd, gewaardeerd en erkend. Wat wist nou ook van manipulatie? Houvast voor mijn moeder  en een opvang voor mijn toen nog kleine broertje. Dat was ik allemaal. Ik was vijftien jaar oud.

Toen ik dan eindelijk zelf mijn gezinnetje had, mijn leven op de rails, toen was er tijd en ruimte om te beginnen met verwerken. Twee jaar lang heb ik een psychologe bij het Riagg bezocht. Ik moest afscheid nemen van het idee dat ik een vader had en ontdekken dat hij al gestorven was toen hij mij al die verhalen vertelde over zijn liefdesleven, over mijn moeder en  ik maar vijftien jaar oud was.  Ik moest rouwen en verwerken.  In 1998 is hij echt overleden, geen traan heb ik gelaten behalve toen ik samen met mijn zus en broer zijn gecremeerde resten uitstrooide in de Waddenzee. Toen waaide zijn as in mijn ogen en biggelden daarvan de tranen over mijn wangen. Het leek alsof hij zelfs na zijn dood mij nog één keer wilde raken. Maar hij had al verloren, want ik stond daar, wreef de tranen uit mijn ogen en ging door met zijn as door de wind te laten meevoeren de Waddenzee in. Weg, voorgoed opgenomen en verloren in de zandige bodem.

Het waren jaren waarin zonnestralen door een grijze lucht probeerden heen te breken, vaak lukte dat, vaak ook niet. Het is met enige weemoed en treurnis dat ik nu besef dat ik toen niet in staat was om voor de volle honderd procent te kunnen genieten van die heerlijke vrolijke opgroeiende peuter en kleuter die mijn kind was. 

Jammer, maar ook  … het was niet anders.

 

 

 

IJS eten. Lekker! Op vakantie in Frankrijk, Nant vlakbij Millau. Kamperen op de "camping met de ezel". Het was genieten voor ons alle drie. Hier is Joppe 2,5 jaar oud.

Ik ben mijn verhaal begonnen met me aan u voor te stellen. Ik heb u verteld over mijn afkomst, nog aangevuld met het verhaal van mijn moeder over mijn voorvader Samuel. U weet al dat ik kanker heb en dood zal gaan. Eigenlijk weet u nog helemaal niets van mij. Wie ik ben, wat mijn interesses zijn, mijn verlangen. Wat belangrijk is voor mij in het leven. Nou ja, een beetje dan. Huisje, boompje, beestje. Liefde natuurlijk, dat in de eerste plaats. En vriendschap, dat komt direct op de volgende plaats.  En vertrouwen, dat vind ik ook belangrijk.
Ik heb een leven vol interesses en verlangens. Even heb ik geen zin om over mijn ziekte te praten, over dood gaan, laat ik nu maar eens terugblikken op mijn leven en activiteiten, wat mij dreef toen de kanker nog niet mijn leven begon te beheersen.

 Ik was zestien toen ik ziek werd, net op weg van kind naar jong volwassene, een puber noemen ze dat. Meisjes puberen eerder dan jongens zeggen ze maar volgens mij was ik er net zo snel bij als de meisjes, in ieder geval eerder dan de jongens op school waar ik mee optrok. Ik vond ze vaak flauw en kinderachtig met hun eeuwig plagen -  bijna pesten -  van elkaar, het duwen en trekken, schoppen, slaan soms of het spullen van elkaar afpakken.  Ik hield er niet van en deed er niet aan mee.
Ik weet wat pesten is, heb er zelf heel erg onder geleden op de basisschool. Uiteindelijk heeft het me gevormd tot wie ik ben, dat wel, maar leuk was anders.
Toen ik nog klein was, ging het allemaal nog wel. Ik had vriendjes die mij thuis kwamen spelen of ik bij hun. Vanaf groep vier ging het mis. De oorzaak zoek ik in twee factoren, de één buiten mijzelf, de ander in mijzelf.

Met pap en mam bezocht ik tijdens onze vakanties vaker kastelen in Frankrijk. Daardoor had ik al veel geleerd over de Middeleeuwen en ridders in het bijzonder. Ik zag het allemaal voor me. De ridders, de pages, de jonkvrouwen, de paarden en het voetvolk op de binnenplaatsen. De ophaalbrug en de poort die gesloten werd als de mannen op de hoektorens de vijand zagen naderen. De gevechten om het kasteel te veroveren. De stenen en de hete olie of pek die vanaf de muren naar beneden werden gegooid, de ladders waarlangs de vijand naar boven probeerde te klimmen, de grote houten katapulten waarmee stenen kogels tegen de muren werden geslingerd. Ik had er mooie strip- en kijkboeken over. Ik had speelgoed riddertjes en natuurlijk een zwaard, helm en harnas om zelf te dragen wanneer ik riddertje wilde spelen.
Deze interesse bleef bestaan maar daarnaast misschien omdat pap dokter was, ik weet het niet zeker, was ik van kleins af aan hevig geïnteresseerd in de hulpverlening: politie, ambulances maar vooral de brandweer vond ik prachtig. Ik tekende allerlei taferelen van ongelukken en rampen waarbij de hulpverleningsvoertuigen betrokken waren.

In groep vier kwam er een nieuwe jongen in de klas, naar Kessel verhuisd vanuit het buurdorp. Ik had een vriendje in die tijd waarmee ik veel en graag speelde, dan bij hem thuis dan bij mij thuis. We waren allebei verzot op bouwen met lego, vooral natuurlijk politie- en brandweerauto’s.  Maar daar was die nieuwe klasgenoot, een beetje brutaal, uitdagend, hij wilde zich snel populair maken denk ik. De eerste die hij in zijn netten ving was mijn vriendje. Korte tijd speelden we nog met z’n drieën maar als een soort koekoeksjong dreef hij mij meer en meer naar de marges van ons samenspel totdat ik op een gegeven moment helemaal niet meer mee mocht spelen. Ik was mijn vriendje kwijt. Waarom dat zo was en hoe het zo gebeurd is, weet ik niet. Het was in eens een werkelijkheid.
Om zich binnen de groep jongens van onze klas een positie te verwerven en om die ook te behouden, had hij een zwart schaap – een slachtoffer – nodig, dat werd ik. Het gebeurde geleidelijk en ik had het niet in de gaten, hoe kon ik ook, ik was nog maar zeven jaar, nog veel te klein om te begrijpen hoe dergelijke groepsprocessen werken laat staan dat ik me er tegen had kunnen weren. En ik was zeker een makkelijk slachtoffer , een goed doelwit om zijn pijlen op te richten.
Precies weet ik het niet meer, maar het moet ongeveer geweest zijn toen ik zeven was en  in groep vier zat, dat mijn interesse meer en meer verschoof naar het leger, m.n. tanks en voertuigen uit de Tweede Wereldoorlog vond ik geweldig. Dat alles was teweeg gebracht door een bouwpakketje van een tank dat ik van mijn buurjongen en klasgenoot had gekregen. Hij kon er niets mee.
In de tuin verbouwde ik, samen met mijn buurjongen totdat ook hij niet meer met mij gezien wilde worden, een braak stukje grond tot een waar loopgraventerrein met zandzakken, groene netten, houten geweren, alles erop en er aan. Ik bracht er uren door, mijn slagveld steeds verbeterend met in mijn hoofd de strijd en de bewegingen, de acties van mijn helden.
Op school stak ik mijn belangstelling en kennis over het onderwerp niet onder stoelen of banken. Ik hield er mijn spreekbeurten over.  Ik maakte tekeningen van tanks, vliegtuigen, gevechten op de grond en in de lucht. De juf wilde heel graag dat ik eens iets anders maakte maar dat wilde ik niet. Dit alles maakte mij dus anders dan de ander jongens die stoeiden, aan elkaar trokken, op hun fietsen rond crosten, verstoppertje speelden of kattenkwaad op straat uithaalden.
En zo werd ik een willig slachtoffer van pesterijen, mijn nieuwe klasgenoot kreeg veel van de jongens uit mijn klas mee, anderen hielden zich afzijdig, maar meer en meer was vrienden zijn met mij, of zelf maar gezien worden pratend met mij, niet echt handig als je erbij wilde horen en dat willen alle kinderen op die leeftijd, erbij horen, meedoen en vooral geen buitenbeentje zijn.
Ruzies, scheldpartijen, trekken en slaan, schoppen, treiteren, gymtas afpakken … vaak kwam ik huilend en boos thuis uit school. Mam bedoelde het goed, ging diverse keren met mijn juf praten maar die meende dat het allemaal wel los liep. We – de jongens waarmee ik overhoop lag en ik – hadden het uitgepraat en elkaar beloofd dat het niet meer zou gebeuren. Ik moest nu niet verder zeuren en gewoon gezellig mee spelen. En dan was er weer een volgende keer. Mijn juf - die ook nog eens  twee schooljaren achter elkaar mijn juf bleef - bleef het zien als incidenten. Op een gegeven moment wilde ik zelfs niet meer dat mam mee naar school kwam om met de juf te praten – het hielp toch niet en de jongens uit de klas die het zagen gniffelden en zagen een nieuwe aanleiding voor getreiter en gepest. Pas in groep 8 was er verbetering. Mam had  inmiddels in de gaten gekregen waar de oorzaak lag en had op school afgedwongen dat ik niet meer bij die ene vervelende et… (sorry) in de klas kwam. Ik kreeg juf Marianne en zij en ik mochten elkaar wel.  Ik begreep haar grapjes, haar humor sprak me aan. Bovendien maakte zij direct korte metten met iedere eerste aanzet tot pesterij, de jongens durfden niet meer. Maar jammer genoeg was er al schade aangericht. Mijn vertrouwen en veiligheidsgevoel had een enorme knak gehad. Het zou nog jaren duren voordat ik weer aan iemand durfde te denken als een vriend.
Thuis voelde ik me fijn op mijn eigen grote zolderkamer -  lekker veilig -  en kon ik me heerlijk bezig houden met mijn hobby. Mijn fascinatie groeide met de weken, maanden en jaren. Ik was dagen bezig met mijn bouwpakketten en werd steeds beter in het verven en in elkaar zetten. Mijn belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog en mijn kennis erover namen hand over hand toe.  Die fascinatie voor de  oorlog - en later ook meer en meer voor de Eerste Wereldoorlog -heb ik mijn hele leven gehouden. Ik las veel over de oorlog, keek films, luisterde naar cd’s waarop oud RAF-piloten hun verhaal vertelden – zo heb ik heel veel Engels geleerd – en bouwde inmiddels grote diorama’s van taferelen uit verschillende veldslagen. Ik had het ene project nog niet af of ik was in mijn hoofd al weer bezig met het volgende.  Met pap en mam ben ik vaker in het oorlogsmuseum in Overloon geweest en bezocht ik de vele kleine musea in de Ardennen – vaak niet meer dan een verbouwde boerderij met grote schuren - waar voertuigen en poppen in uniformen van verschillende eenheden en rangen en standen uitgestald waren, soms in diorama’s.
Heel bijzonder was ons bezoek aan Bastogne in 2004, ik was bijna 13 jaar. Van 20 t/m 27 december 1944 werd de stad omsingeld door Duitse troepen tijdens het  Ardennenoffensief.  Bastogne, toen en ook nu nog een knooppunt van wegen, was strategisch van groot belang. Einddoel van het Duitse offensief was de herovering van de haven van Antwerpen en daarmee de afwending van de opmars van de geallieerden. Een weekeind lang werd in Bastogne herdacht dat zestig jaar geleden Generaal Patton met zijn manschappen op de valreep de stad, en daarmee ook de bevrijding van Europa en Nederland, ontzette door de omsingeling te doorbreken.

Geschiedenis werd op het Atheneum mijn lievelingsvak. Ik was er goed in en soms wist er zelfs meer over te vertellen dan mijn leraar of ik kon hem verbeteren. Dat vond ik stiekem wel leuk. Het spreekt dan ook van zelf dat mijn profielwerkstuk over de oorlog zou gaan. Het ging over de gevechten bij Overloon aan het einde van de oorlog.  Ik heb nog een concept kunnen inleveren voordat ik dood ging maar helaas te laat om van mijn leraar te horen wat hij er van vond. Ik vond het zelf wel heel goed.

Ik was veel alleen en met de loop der tijd begon ik me eenzaam te voelen, zo nu en dan, niet altijd, want ik had mijn helden, de Amerikanen, Canadezen en de Britten, m.n. de RAF-piloten. Zij hadden hun leven gegeven om ons land, om Europa te bevrijden van Hitler. Zij hadden er voor gezorgd dat ik in vrijheid en in welvaart kon leven. Het waren echte helden, jonge knullen nog, ver van huis om te vechten voor de bevrijding van Europa. Zij wisten dat Hitler nooit zou verdwijnen door praten en overeenstemming zoeken. En ze gingen, vastbesloten om voor het goede doel  - herstel van vrede, veiligheid en democratie -  te vechten. Ik bewonderde hen daarvoor.
Zo iemand wilde ik ook worden, een held die voor andere mensen en landen vecht voor de goede zaak. Voor hun vrijheid, hun welzijn. En te vechten valt er nog genoeg in de wereld. Ik zag mijn toekomst in het deelnemen aan vredesmissies, ergens in een Oost-Europees land, in Afrika of waar dan ook in de wereld. Alleen liever niet in een gebied waar het barst van de slangen waar daar ben ik als de dood voor. Het liefst wilde ik piloot worden maar als dat niet zou kunnen dan wilde ik ook wel in een tank rondrijden. Ik droomde ervan om op deze manier mijn bijdrage te leveren aan een betere wereld, ik zou ook een held worden.

Toen ik ziek werd heeft deze droom mij wel geholpen. Ik had een gevecht te leveren, met moed, dapperheid en een open vizier ging ik mijn strijd tegemoet.  Ik wist niet of ik mijn oorlog zou winnen of verliezen maar als held ging ik er in - en dood of levend  - als held zou ik eruit komen.

 

 

Zoals al eerder gezegd, ik kreeg acht chemokuren. Een keer in de twee weken was ik er een dagdeel mee zoet. Daarna was ik moe, moest een dagje bij komen en dan leefden we weer  gewoon door. Ik ging naar school, maakte proefwerken, haalde voldoendes en onvoldoendes en het lukte me met de hakken over de sloot over te gaan van vier naar vijf Atheneum. Pap en mam gingen naar hun werk en pap maakte als vanouds lange dagen, was vaak niet eerder thuis dan laat op de avond.  Dat vond ik lang niet altijd leuk.
Halverwege de kuren leek het allemaal heel goed te gaan, de tumoren waren grotendeels verdwenen en het gezwel tussen hart en longen was al aanzienlijk geslonken, we mochten goede hoop hebben en dat had mam dan ook. Pap en ik hielden ons stil. Natuurlijk was het allemaal wel spannend maar ik deed mijn uiterste  best er niet aan te denken en verhinderde mam erover te praten. Afwachten moesten we en pas juichen als na de laatste kuur zou blijken dat alles weg was.
Inmiddels was ook mijn haar beginnen uit te vallen. Mijn buurmeisje Nicky, die kapster is, heeft mij op een middag in onze keuken helemaal kaal geknipt en geschoren. Ook dat onderging ik lijdzaam, het hoorde erbij. Ik die altijd lange haren had gehad, niet graag naar de kapper ging, nu in een keer helemaal kaal. Ik keek in de spiegel en … vond het eigenlijk wel stoer. Soldaten hebben ook vaak heel kort geschoren koppen. Nu leek ik al wat meer op een soldaat. Dat had wel wat vond ik.
Ik had me eigenlijk heel erg verheugd om dit jaar met pap en mam op vakantie te gaan naar Frankrijk, in tegenstelling tot het jaar daarvoor toen ik er ontzettend van baalde dat ik mee moest, ik was verliefd op een klasgenootje en zou haar de hele zomer niet zien, eerst ik weg – ontvoerd door mijn ouders, waarom mocht ik toch niet gewoon thuis blijven – en daarna als ik weer thuis was, zou zij op vakantie zijn, echt heel erg balen. Ik liet het pap en mam goed voelen tijdens de vakantie dat ze me tegen mijn zin mee hadden genomen.    Uiteindelijk liep die hele verliefdheid op niets uit, zij was niet verliefd op mij. Dat vond ik niet leuk natuurlijk maar toch … toen ik dat eenmaal wist was ik er ook snel over heen. Maar dit jaar was het anders, ik had een nieuwe liefde die nog beantwoord werd ook, en ze zou met ons mee gaan op vakantie naar Frankrijk, naar Normandië en de Cevennen. Mijn lief. En juist nu, nu ik zo graag wilde, kon de vakantie niet door gaan vanwege die kuren, iedere veertien dagen weer één.
Gelukkig kon mam ook de idee van een vakantie niet los laten, ook zij wilde er uit. En dus, tussen twee kuren in, gingen we een weekje naar Texel. We hadden geen erg mooi weer, het was ronduit koud en druilerig, maar het maakte me niet uit. Ik hield van Texel, voelde me er altijd fijn en nu was ik daar samen met mijn vriendin, mam en pap op de koop toe.
Het moet gezegd, ze deden er alles aan om deze korte vakantie voor mij en mijn lief een succes te maken. We gingen garnalen vissen en zeehonden kijken op de Waddenzee, natuurlijk naar Eco Mare en het Juttersmuseum. We gingen veel en lekker uit eten. Bezochten de begraafplaats van de Georgiërs en samen met mijn lief mocht ik een vliegtochtje maken boven het eiland en de Waddenzee. Dat was best tof.
Ons appartementje grensde aan een weitje waar wat schapen rond liepen en twee eenden, een witte en een bruingrijze. Een koppeltje, altijd dicht bij elkaar waggelden ze door die wei. Mijn lief doopte ze Truus en Ferdinand en ze bleven de hele week onze troeteldieren. Niet spectaculair  natuurlijk maar toch … ze stonden symbool voor ons samenzijn, onze verliefdheid en het plezier dat we in die dagen met elkaar hadden.  En dat maakte Truus en Ferdinand tot het meest bijzondere eendenechtpaar dat ooit op Texel, zelfs in Nederland,  heeft rond gewaggeld.
Eenmaal weer thuis gaan de kuren weer door. En na de laatste de controle, een scan. De uitslag is goed, maar net niet, echt heel net niet wat je zou willen. Er is nog een puntje te zien zegt de dokter, een heel klein puntje, het zou zelfs littekenweefsel kunnen zijn. Maar … hij heeft gesproken met de radioloog van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven en samen willen ze op zeker spelen en daarom toch bestraling. Er volgt een gesprek met die radioloog. Een grote man, 100% zeker van zijn zaak. Dit is een fluitje van een cent, eigenlijk ben ik al genezen. Geen zorgen, het gaat absoluut goed komen. Hij is zo overtuigend dat dit keer niet alleen mam er in gelooft maar dat ook ik blij wordt en durf te vertrouwen. Het lijkt erop dat ik het heb doorstaan. Nog even wat bestralingen en ik ben beter! Echt genezen!
In de laatste maanden van het jaar ga ik van maandag t/m vrijdag dagelijks naar het ziekenhuis in Eindhoven. Meestal gaat mam mee, soms pap en één keer ben ik samen met mijn lief gegaan. We gingen met de taxi, vaak hadden we dezelfde chauffeurs, we kregen dus wel een beetje een band met hun. Eén was heel grappig. Vertelde over van alles en nog wat, hij hield van koken en vooral van lekker eten – dat was hem wel aan te zien – en kon zo smakelijk vertellen over bijvoorbeeld heerlijk gebraden saucijsjes dat het water je al in de mond liep. Later werden we vaak gereden door Marian, ook heel aardig, rustiger, vriendelijk en warm, vertelde ook veel over alle ritten die ze maakte met patiënten naar ziekenhuizen maar ook over een jongetje dat ze een tijd lang  iedere dag naar school bracht en weer ophaalde. Ik geloof dat hij iets aan zijn nieren had. Toen heb ik wel ontdekt dat ik niet de enige ben die klappen krijgt, er zijn er meer, dat is zeker.
En toen, tijdens die ritten en de bestralingen, toen voelde ik me eigenlijk heel goed. Ik stond, zeg maar, weer aan de goede kant van de lijn. Zo voelde het.  Die bestralingen stelden eigenlijk niet veel voor en dat op mijn huid aftekenen van de plaats waarop ze moesten richten met de stralen, was eigenlijk best wel grappig. Ik amuseerde me daar wel met die dames van de röntgen.
Als de bestralingen gedaan zijn, ik heb twintig beurten gehad, moet er weer een scan gemaakt worden. En dat duurt natuurlijk weer even.
Het is tijd voor Sinterklaas, Kerst, mijn verjaardag. Allemaal leuke dingen waarop ik mijn aandacht kan richten. Ik wordt verwend deze dagen. Sinterklaas heeft zowat alles wat op mijn verlanglijstje staat gekocht. Ik heb heel veel bouwpakketten gevraagd en gekregen en weet dus al dat ik me komende schoolvakantie niet hoef te gaan vervelen. Op mijn verjaardag – tweede kerstdag – komt de hele familie van mam. Maar ook,  en dat vind ik echt super – mijn lief met haar ouders en broertjes. Zo echt, mijn familie en haar familie. We zijn een koppel en iedereen weet het en iedereen ziet ons als bij elkaar horend. Dat is het mooiste verjaardagscadeau.
Het is een mooie en goede tijd en vol vertrouwen en levenslust ga ik het nieuwe jaar in. Tja … zoals ik al eerder vertelde goede en minder goede tijden, vreugde en verdriet, geluk en teleurstelling zijn in een voortdurende afwisseling. Maar ik moet zeggen  dit keer was ik er niet op voorbereid. Ik geloofde – en wilde ook niet anders – dat ik mijn oorlog gewonnen had. Want zo was het inmiddels gaan voelen, als een persoonlijke oorlog die ik uit te vechten had.


Toen Joppe één jaar werd, was hij twee keer verhuisd, had hij zijn knuffel uitgekozen die hem zijn hele leven en verder nog tot in de dood zou vergezellen en stond de derde verhuizing op stapel. Te midden van alle onrust ontwikkelde hij zich ondertussen zoals iedere baby. Z’n groei kwam wat traag op gang, hij had z’n huiluurtje maar hij was ook heel alert en nieuwsgierig. Hij was vriendelijk en vrolijk. Vanuit de veilige armen van pap of mam kon iedereen een stralende glimlach van hem krijgen.

Augustus 1991 is Paul klaar met zijn opleiding tot huisarts. Onze studententijd is daarmee voor goed voorbij. En dan ben ik ook nog zwanger. Tijd om te settelen, en ik heb haast. Waarom eigenlijk? Er is die onrust, een vaag gevoel dat Frank, onze buurman en huisbaas, eigenlijk wil dat we vertrekken, ons een beetje beu is, al zegt hij dat niet rechtstreeks. Ons huisje in Well zal met een kindje erbij, snel te klein worden. Dat is zeker. Paul start zijn loopbaan met waarnemen, heel normaal voor beginnende huisartsen. Diensten overnemen in de avonden, nachten en weekeinden, zittende huisartsen vervangen tijdens hun vakantie of langduriger ziekte. Vanuit Midden-Limburg is het makkelijker om waarnemingen aan te nemen in de hele provincie. 
Hij voelt de verantwoordelijkheid zwaar drukken, is bang dat hij met waarnemingen onvoldoende inkomen kan genereren. Kortom vestiging, zekerheid, dat zou mooi zijn. Bij voorkeur ergens in een plattelandspraktijk, want dat buiten wonen is ons goed bevallen, daar willen we meer van. Maar allereerst een huis ergens in het midden van Limburg, zo snel mogelijk.
Via Ceciel en Peter, studiegenoten en vrienden van ons,  komen we aan een huurhuis in Sittard. Een aangekleed skelet van beton aan een doodlopende straat. In februari nog geen twee maanden na de geboorte van Joppe verhuizen we er naar toe.

Het was een bijzonder moment toen Joppe zijn knuffel uitkoos. We zijn net op orde in ons Sittardse huis.  Joppe is twee maanden oud. Op z’n kamer, op de kast heb ik al zijn knuffels uitgestald. En dat zijn er veel, heel veel want de kraamvisite in de afgelopen weken heeft hem er rijkelijk mee bedeeld. Honden en poezen, beren natuurlijk in alle maten en soorten en … een uiltje, lichtblauw van badstof met twee rechtop staande oren en grote uilenogen. Iedere keer als ik Joppe naar bed breng kijken we eerst samen naar de knuffels en zeggen we ze welterusten. Een eerste ritueel.
Als het weer eens bedtijd is en we alle knuffels bekijken, kijkt Joppe indringend naar uiltje. We zoomen wat in op het diertje, Joppe begint te lachen en met zijn handjes naar het uiltje te reiken. Ik pak het voor hem uit de groep knuffels en houdt het blauwe uiltje voor Joppe’s snoetje. HIj is helemaal verrukt. Vanaf dat moment slaapt uiltje bij Joppe in bed.
En dat is zijn leven lang zo gebleven. Joppe wilde in het leger, een stoere soldaat zijn, maar uiltje bleef belangrijk. Altijd als er iet spannends was, dan moest uiltje – Oelie werd hij later gedoopt – erbij zijn. Toen Joppe stierf was Oelie een bruin-grijs-blauwe todde met kapotte oren, een gescheurd lijf waar de watten uit puilden, maar hij is met Joppe mee gegaan, de kist in.

We wonen in Sittard en daarmee is gelijk alles gezegd.  We hebben ons nauwelijks geïnstalleerd als Paul voor langere tijd kan waarnemen in jawel … Well. Een van de collega’s daar heeft zijn enkel gebroken.  Dagelijks vertrekt Paul in alle vroegte, uitgezwaaid door Joppe en mij, alweer een ritueel aar Joppe met groot enthousiasme aan deel neemt, en pas  ’s avonds laat is Paul weer terug. Joppe en ik brengen de dag met ons twee door. Als Paul dienst heeft gaan ook Joppe en ik naar Well. Ik leer een goede achterwacht te zijn, neem telefoontjes aan als Paul onderweg is naar patiënten, schat in of Paul de patiënt moet terug bellen of moet zien op de praktijk, of hij een visite moet rijden, of er sprake is van spoed. In later jaren komt deze leerschool mij goed van pas. We slapen in de koffiekamer op de praktijk. Wij op matrassen op de grond, Joppe in zijn campingbedje. Eigenlijk zijn deze weekeinden heel gezellig.

Al snel realiseer ik me dat we in dat huis in Sittard niet kunnen blijven. Het huis voelt voor Paul niet als thuis, te kil, te betonnen blokkendoos.  De stilte van de doodlopende straat, mensen die net bij mij om de hoek wonen weten niet eens van het bestaan van die straat, het vreemd zijn in een onbekende stad die mij op geen enkele wijze uitnodigend over komt, maken dat ik me verloren voel, ontheemd bijna.   
Meer en meer dringt het, we moeten ons vestigen, ergens in een gezellig dorp, met veel groen en bos om ons heen,  dat is wat we nodig hebben. En dan op een middag, ik kan het niet verklaren. Joppe slaapt, ik zit aan de eettafel in de woonkamer, weet niet meer waar ik mee bezig was maar in eens is daar die gedachte: “wij zullen hier in dit huis geen Kerstmis vieren”. Het was hevig, heel sterk. Ik werd er blij van.
Tijdens de slaapjes van Joppe ben ik naarstig op zoek in de vakbladen, pluis alle advertenties na. Gesterkt door die krachtige ervaring dat we geen Kerst zullen vieren in Sittard ontdek ik niet lang daarna in één van de vakbladen dé advertentie. Noord-Limburgse  apotheekhoudende praktijk vraagt huisarts, 0,5 fte. Het  is, … het is, … het is echt  … helemaal top. Ik denk te weten om welke praktijk het gaat en ben laaiend enthousiast. Dit moet het zijn, dit is voor ons bestemd.

Inmiddels hadden we op een afscheidsreceptie van één van de artsen uit Well een collega-echtpaar ontmoet die ook de opleiding tot huisarts in Well had gehad. Inmiddels runnen ze samen  een goed draaiende apotheekhoudende praktijk in Kessel en zoeken een waarnemer tijdens hun vakantie. En zo verhuizen we in de zomer voor drie weken naar een riante woning met uitzicht op de Maas. Terwijl Paul aan het werk is, amuseren Joppe en ik ons met het kijken naar de voorbijvarende boten en met korte wandelingen door het dorp.  En ja, hier willen we best wel wonen en ja dit is de praktijk waarvoor de advertentie was gezet. Zij wil ermee stoppen om al haar aandacht te kunnen besteden aan hun drukke huishouden met vier opgroeiende kinderen.  En ja, na heel veel besprekingen en berekeningen gaat Paul een maatschap aan met zijn collega uit Kessel. Het is gelukt, we gaan ons vestigen.
Binnen de kortste keren is er ook een huis voor ons beschikbaar. Tenminste de buitenmuren staan, in hartje dorp wordt een oud monumentaal pand door de woningvereniging verbouwd tot twee ruime woonhuizen en wij mogen kiezen welke van de twee wij willen gaan bewonen.
In afwachting van de oplevering van ons huis kunnen we tijdelijk neerstrijken in een deel van een oude boerderij, net buiten het dorp. Een muf ruikende woonkamer, een ijskoude slaapkamer met ons bed tegen een enkel steens buitenmuur, een opkamer waar Joppe zijn bedje staat en een gigantisch grote keuken met houtkachel. Van afvalhout, ongeverfd en geverfd, worden we dagelijks voorzien door de vrouw van de eigenaar van de boerderij. Zelf wonen ze inmiddels al lang in een meer comfortabele woning gebouwd aan de rand van het erf.  Alle wanden van die keuken wit, met op iedere tegel een reclamesticker. Een vloer met een blokpatroon van  witgrijze en roodgrijze tegeltjes met allerlei fliebeltjes er in die mij helemaal tureluurs maken. Maar het is voor beperkte duur, daar houd ik me aan vast. Een groot deel van onze spullen slaan we op, het loont de moeite niet ze uit te pakken.
Op 1 oktober verhuizen we van Sittard naar ons tijdelijk onderkomen in Kessel. We vieren geen Kerst in Sittard. De kerstboom staat aan het hoofdeinde van onze eettafel in die giga keuken in Kessel en daar viert Joppe zijn eerste verjaardag met in het vooruitzicht de verhuizing naar onze mooie woning in het hart van Kessel.

Joppe blijft zijn leven lang verzot op knuffels. Waar we ook zijn, op vakantie op Texel, in een dierentuin of het Dolfinarium en zelfs in Engeland, vlak voor zijn dood in Duxford, een gigantisch luchtvaartmuseum, overal wil hij als souvenir een leuke of lieve knuffel. In Duxford een beertje met een met bont gevoerd vliegenierjasje aan en op z’n kop zo’n ouderwetse leren vliegersmuts met van die oorflappen. Ook deze is op de laatste reis met Joppe mee gegaan.

Op Sinterklaasavond 2009 krijg ik mijn laatste cadeautje van Joppe, een fluweelzacht wit rendier met roodgeruite hoefjes en met een rood sjaaltje om. Hij zit nu in onze woonkamer op de bank en vaak als ik Joppe even heel erg mis, dan pak ik rendier op m’n schoot, sluit hem in mijn armen, druk hem tegen me aan en duw mijn neus in zijn vacht. En dat voelt dan goed, dat helpt.

 

Nieuwe reacties

02.10 | 09:25

Lord Bubuza verenigde mijn man en ik na 8 jaar scheiden .. Het begon allemaal toen mijn man vreemd ging en elke keer dat ik klaagde dat hij niet zou luisteren in plaats daarvan zal hij wakker worden zonder een woord te zeggen, kwam hij op een dag thuis va

03.08 | 21:49

Ha Maarten, dank voor je reactie. Jij houd je bezig met de geschiedenis v.d. Fröbergen? Ben benieuwd naar de documenten waar je het over hebt. Van de marine?

03.08 | 18:00

Erg mooi verhaal, ik heb documenten die je verhaal bevestigen. Ondertussen boek besteld.

19.05 | 17:28

Een nieuwe toevoeging aan mijn website: Schrijfsels. Oefeningen in schrijven, gedachtespinsels, gedichtjes, mijmeringen, zo maar wat gepraat.