Joppe en Gerda

Nieuwjaar 2010

 

Nieuwjaarsdag 2010 valt op een vrijdag, dus heel veel mensen kunnen genieten van een lang weekeinde. Wij horen daar niet bij. Het feest is geweest, Joppe gaat hard achteruit.  Er is geen twijfel, geen hoop meer mogelijk, het is hooguit een kwestie van dagen, we kunnen er niet meer om heen.

We kijken wat televisie, het nieuwjaarsconcert, skispringen en ook een film op dvd die Joppe graag wil zien. Een vriendin van ons, die Joppe toen hij kleuter was heeft verzorgd toen ik in het ziekenhuis lag, die toen hij een schooljongen  was hem nog blokfluitles heeft gegeven, die met hem ging schaatsen of naar een Harrie Potterfilm ging – komt nog kort op visite. Veel praten kan Joppe niet, hij heeft er de lucht niet voor.

Joppe heeft continue zuurstof nodig, slangetjes in zijn neus zijn niet meer voldoende, hij moet een kapje voor. We verbouwen de woonkamer, bank in de tv-hoek zodat Joppe comfortabel tv kan kijken. Op de bank, voor de TV, mondkapje voor, bouwt hij zijn nieuwste lego-aanwinsten in elkaar: een vrachtwagen, een campertje, een windmolen.

 

Ik ben er nog, nog ben ik niet dood, maar lang zal het niet meer duren. Ik ben, maar leven kan ik niet meer. Afwachten, tot het zover is. Dat moesten veel gewonde soldaten in de tweede wereldoorlog ook, weten dat er geen redding is en wachten op de dood. Sommigen deden dat heel kalm en gelaten. Zij zijn mijn helden, zo wil ik het ook doen. Gelukkig helpt pap mij, houdt me in de gaten en zorgt dat ik steeds voldoende zuurstof krijg. Mam wil wel van alles voor me doen, maar kan nauwelijks wat voor me betekenen.

Gek, ik ben niet meer zo bang, wel fijn dat pap en mam bij me zijn. Ik had graag ook mijn vrienden om me heen gehad maar ik weet dat ze andere bezigheden en verplichtingen hebben. Dood gaan is een eenzame bezigheid. Het brengt me in een isolement,  ik ga dood, ben bezig met het einde van m’n leven.  Die anderen om me heen … ze zijn bij me, betrokken maar zij hebben een morgen en een overmorgen, denken aan dingen die komen gaan. Nog voor ik dood ben heeft de dood al een scheidslijn getrokken tussen mij en de anderen. Dat is de eenzaamheid van het sterven. Dat is mijn verdriet.

 

In de nacht van vrijdag op zaterdag kan Joppe de slaap niet vatten. En ik dus ook niet. Hij is moe zat maar liggen verergert het hoesten. Hoger liggen op de kussens haalt niets uit. Ik hoor hem zwoegen en zou wel continue naast hem willen staan, maar helpen kan ik hem niet. Het is zo hopeloos om aan te horen. Maar ergens in de nacht ga ik toch naar hem toe en vraagt hij mij om op te mogen staan, naar beneden te gaan en rechtop te zitten in een stoel met z’n plaid om zich heen, misschien kan hij zo dan wat slapen. Natuurlijk mag hij dat en ik ga met hem mee, wil hem daar niet alleen laten zitten. Samen brengen we de rest van de nacht door, wakend en slapend.

Zaterdag komt een goede collega van Paul bij Joppe op bezoek. Hij verzorgde reanimatielessen waaraan Joppe en ik deel hebben genomen. Zodoende kennen ze elkaar. Er is een klik tussen die twee, gebaseerd op een zelfde gevoel voor humor. We merken dat Joppe dit een heel fijn bezoekje vindt en zijn blij voor hem.

Ik moet deze middag zelf ook een bezoekje afleggen, één waar ik tegen op zie, wat ik moeilijk vind. Ik moet langs bij de pastor die bij ons aan de overkant woont, hem vertellen dat Joppe niet in Kessel begraven gaat worden, dat we niet in zijn kerk en onder zijn leiding afscheid van Joppe gaan nemen. Aan het eind van de middag trek ik eindelijk de stoute schoenen aan en bel bij hem aan. Ik moet hem vragen even binnen te mogen komen en dan in zijn kantoortje ontpopt zich een vreemd gesprek dat maar vijf minuten duurt, dat ik eigenlijk op gang breng en op gang moet houden. Als ik even later weer buiten sta ben ik opgelucht en blij, blij met de keuzes die Joppe heeft gemaakt, blij dat hij niet in Kessel begraven wordt, blij dat we niet met deze pastor in zee hoeven. Eén ding weet ik heel zeker: van deze pastor hadden wij geen ruimte gekregen om de begrafenis te doen zoals Joppe dat wil.

Thuis breng ik verslag uit. Hoe ik daar tegenover de pastor zat, hij achter zijn grote bureau, ontspannen achterover leunend, afwachtend. En dat ik dan maar begin: “U zult wel weten dat Joppe ernstig ziek is, kanker heeft en dood zal gaan. Dat moment is nu heel dicht bij. Joppe wil op de begraafplaats in Helden begraven worden. De deken vindt dat goed. Dat betekent ook dat we in de kerk in Helden afscheid van Joppe gaan nemen. Ik wil u dat graag tevoren vertellen, zodat u niet voor verrassingen komt te staan.” Hij blijft me minzaam aankijken en zegt kort en bondig dat het goed is zo, prima, geen probleem, mooi … . Eigenlijk is het gesprek hier afgelopen. Ik had kunnen opstaan, gedag zeggen en gaan. Maar … zo’n gesprek in twee minuten? En dus blijf ik zitten, begin ik wat te vertellen over hoe Joppe in het leven staat en tegen de dood aan kijkt. En dan blijkt hoe groot de wereld van verschil tussen deze pastor en ons echt  is. Allereerst vertelt hij dat hij natuurlijk wel weet dat Joppe ziek is, Kessel is maar een klein dorp toch, maar dat hij nooit uit zichzelf langs komt bij mensen. Als hij gevraagd wordt, ja hoor, dan is hij altijd bereid om op huisbezoek te komen, maar alleen op verzoek. En dan denk ik aan zijn voorganger die – ongevraagd – bij ons langs kwam toen de zus van Paul was overleden. Hij belde aan, zei dat hij ervan gehoord had en vroeg of wij het op prijs stelden als hij even binnen kwam. We hebben bijna een uur met hem gepraat toen, een mooi en respectvol gesprek over het leven, over de dood, over liefde, familierelaties en wat nog meer.

Daar dacht ik aan toen deze pastor nu, terwijl een jonge knul bij hem aan de overkant van de straat ziek is en gaat sterven, doodleuk zei dat hij alleen gevraagd naar de mensen toe komt.  Zelfs gewoon als overbuurman had hij enige interesse kunnen tonen. En van Joppe’s ideeën over leven en dood moet hij niets hebben. “U zult wel begrijpen”, zei hij tegen mij “dat ik het daar niet mee eens kan zijn, de kerk zegt heel andere dingen en daar houd ik mij aan.” Voor deze pastor is geen dialoog mogelijk. Jammer dan maar goed om te weten, wat ons betreft is er een deur dicht geslagen, voor goed.

 

Mam vertelt over haar bezoekje aan de pastor. Ik vind het onzin dat ze naar hem toe is gegaan, ik hoef toch niet tegenover hem te  verantwoorden, welke keus ik maak? Maar ja, de deken van Helden wilde dat graag en dan snap ik mam ook wel weer, dat ze dat maar doet. Ik weet nog dat die pastor bij ons op de basisschool kwam, in groep acht. Dat hij wilde dat we bij hem kwamen biechten, zodat god ons onze fouten kon vergeven. Ik werd zo boos … bij hem, waarom, wat had hij ermee te maken? Als ik pap of mam vertel dat ik iets verkeerds heb gedaan, dan hoort god dat ook wel, dan is het goed. Zo dacht ik toen en daarom heb ik ook nooit het vormsel gedaan. Ik sta er nu nog steeds achter. Ik heb best wel nagedacht over god, hemel, de dood, of we een ziel hebben, maar wij kunnen het niet weten. “Bestaat God? Zijn wij in staat zo iets machtigs te definiëren als goddelijkheid? Ik denk het niet, wij als mens zijn daartoe toch niet in staat. Er is nog iets wat wij niet kunnen definiëren: Niets. Kunt u zich ‘niets’ voorstellen? Als het u lukt, bedenk dan dat u zich op dat moment ‘iets’ voorstelt. Dus ‘niets’ kunnen wij ons niet voorstellen. Dan kan je dus concluderen dat God het onvoorstelbare niets is.” Ik geloof wel dat er iets is, na de dood, maar wat dat weet ik niet. Toch ben ik er van overtuigd dat dood zijn niet erg is, dood gaan dat is wel erg. En dat gaat me nu dus bijna gebeuren, en ik kan niet ander dan het gelaten afwachten en over het me heen laten komen.

Met de zuurstof erbij is het nog te doen. Ik ben moe van het hoesten, van de krampen in mijn spieren, van de moeite die het me kost om te bewegen, om te praten. Moe van m’n zieke lijf. In die zin is het net of de dood een soort bevrijding is.

 

Paul en ik blijven om Joppe heen drentelen. We hebben niets tegen elkaar gezegd maar we weten dat we hem niet uit het oog verliezen, zorgen ervoor dat er steeds één van ons bij hem is. Zonder woorden weten we dat we hem niet meer alleen zullen laten, nog geen seconde.

 

Weten dat ik dood ga, een veroordeling, onontkoombaar. Zoals de stervende soldaten in oorlogstijd, zoals de verzetsmensen die gevangen zijn genomen, gemarteld en op enig moment zeker weten dat ze veroordeeld zijn, geëxecuteerd zullen worden. Onafwendbaar, want met kwaad valt niet te onderhandelen. Machteloos en rechteloos. Dan is vechten om je leven  zinloos geworden, dan kan je alleen maar berusten en inwendig afscheid nemen van alles en iedereen die je lief is. En weten … het is goed, laat maar komen wat er komt. Wanneer het moment daar is weet ik niet, maar dat het nabij is, dat weet ik, dat voel ik. Ik heb geen jaren, geen maanden, weken, dagen meer … uren misschien. Hoe zal het zijn, daar aan de andere kant van de streep tussen leven en dood? Zal ik eindelijk weten wat het grote niets is?

 

Paul neemt nog een keer samen met Joppe zijn wensen met betrekking tot de begrafenis door. Joppe heeft het al een paar maanden terug allemaal opgeschreven. Nu is het tijd voor een check. Zo kunnen we hem laten weten dat we zijn wensen serieus nemen en willen nakomen, dat we alles zullen regelen zoveel mogelijk zoals hij het wil.

De avond valt. Eten kan Joppe niet meer, hooguit drinken, een beetje want ook dat kost heel veel inspanning. Hij kan niet meer zonder zuurstof. Als hij moet plassen moet Paul met hem mee want de zuurstoffles moet mee gesjouwd worden, zo lang is de slang tussen  zuurstofbrilletje en fles nu ook weer niet.

Verder is het waken en bewaken. Zorgen dat Joppe het zo comfortabel mogelijk heeft, met kussens, fleecedekens, zijn knuffel – Oelie. We leggen een matras in de kamer op de grond, dan kunnen Paul en ik bij toerbeurt even gaan liggen terwijl Joppe in de stoel zit te dutten.  Paul geeft hem op verzoek een spuitje met een middeltje dat het Joppe makkelijker maakt om in slaap te vallen. En dat lukt, hij slaapt een paar uurtjes en zo wordt het zondag 3 januari 2010.

 

Na een wakende, dommelende en even heel kort slapende nacht ben ik er nog steeds, dood en doodmoe.  Gek om dat zo te zeggen, ik ben stervende en ik kan niet anders denken dan dat ik doodmoe ben. Ik wil slapen, ik wil onwetend zijn, niet meer voelen. Ik wil rust. Mam brengt me heel lief bedoeld nog een warme chocolademelk, ik zou hem graag opdrinken maar ik kan het niet meer. Ze leest me wat voor uit het boek over Wereld Oorlog I dat ik op mijn surpriseparty heb gekregen maar zelfs luisteren is me teveel.

 

Ik bel opa en Martin, mijn broer. Vertel dat Joppe hard achteruit gaat, dat het einde nabij is, dat als ze hem nog levend willen zien, ze vandaag nog, zo snel mogelijk, moeten komen. En dat doen ze. Nog voordat ze er zijn vraagt Joppe Paul om een nieuw spuitje om wat te kunnen slapen. Als we hem vragen of hij daarmee niet wil wachten tot opa en Martin er zijn schudt hij van nee. Alleen maar rust, rust, rust. Opa is er als eerste en Joppe is nog net helder genoeg om te weten dat opa er is. Met moeite tilt hij z’n hand op om een trage wuivende beweging te maken. Al snel zakt hij in een soort sluimertoestand en als Martin arriveert is hij al te laat om nog contact met Joppe te kunnen maken.

 

Mam komt me zeggen dat opa straks komt en dat mijn oom Martin vanmiddag ook nog langs komt. Dat is wel leuk maar ik wil zo graag eens lekker kunnen slapen. Zal ik Paul om nog zo’n spuitje vragen? Zal ik dat doen?  … Ja, ik doe het. Als Paul bij me in de buurt komt wenk ik hem naar me toe. Ik kan niet meer dan fluisteren: “Paul, geef me nog zo’n spuitje, ik wil slapen.” “Wil je niet wachten totdat opa er is”, vraagt Paul. En mam die erbij staat voegt toe: “zodat je hem nog even kunt zien voor je in slaap valt?” Ik schudt mijn hoofd, nee ik wil dat spuitje nu. Pech voor opa en Martin, misschien als ik wat geslapen heb en wakker wordt, als … dan zie ik hun wel, dan kan ik misschien zelfs wel met ze praten. Gelukkig, pap en mam proberen niet me ervan af te houden, pap gaat z’n spullen halen. Zet het zuurstofmetertje nog een keer op m’n vinger, voelt mijn pols, pakt het spuitje, ontbloot mijn bovenbeen en … ah eindelijk … nog even en ik kan slapen.

 

Ik maak het Joppe zo comfortabel mogelijk in zijn stoel met kussens en fleecedekens. Hij zakt schuin weg. Om te voorkomen dat hij ongemakkelijk komt te ‘hangen’ in de stoel en op hardhandige wijze in contact komt met de houten leuning schuiven we een andere stoel als een soort stut tegen de stoel waarin Joppe zit te sluimeren. Dik ingepakt, een sjaal om z’n nek want hij had het steeds zo koud. Hij heeft het zuurstofmasker voor, hij lijkt rustig. Paul, Martin, opa en ik zitten om hem heen, praten zachtjes met elkaar totdat Joppe onrustig wordt.

 

Ik krijg het zo warm in eens, weg met die dekens, weg met die sjaal, mijn slaaptrui uit, nu zo snel als kan, ik lijk wel te koken.  En wat gebeurt er nu, ik lijk wel in een achtbaan te zitten. Er flitsen allemaal beelden aan me voorbij. Ik zie pap, mam, vriendjes van vroeger, en he, kijk, daar zijn Ester en Iris, mijn oppassen toen ik klein was en mam met pap mee ging naar een concert van de harmonie. Maar dan ben ik in eens er zelf ook bij, zo’n concert. In de Annakerk. Ik hang lekker tegen mam aan en luister naar die mooie muziek. Maar het is alweer voorbij en ik ben op de speelplaats op school, ze pesten me weer, stop. Gelukkig nu zie ik mijn vrienden van het Bouwens, we zitten op de Titanic, lachen, grapjes, iemand roept mijn naam. Ik wil vertellen hoe belangrijk jullie allemaal voor mij zijn maar het is net of jullie mij niet kunnen verstaan. Is er zoveel lawaai? Ik ben op vakantie – de camping met de ezel, ga samen met mam broodjes halen en zeg tegen de kassamevrouw “Ooievaar”. Mam lacht: “goed bedacht Joppe, dat vertellen we straks aan Paul, in het vervolg zeggen we niet meer Au revoir maar … Ooievaar, ooivaar, ooievaar. Ik ga, ik geloof dat ik ga. Ik zie lichten in allerlei kleuren, alles draait …

Ze willen me iets in het gezicht duwen. Ik krijg geen lucht, weg met dat ding. Ik wil dat niet voor mijn neus, weg, weg, hou ermee op. Ik draai me weg maar ze achtervolgen me met dat ding, weg ermee, ik krijg het er benauwd van. En dan in eens helder en klaar, dwars door alles heen mamma’s stem: “Joppe, als je wilt stoppen met ademhalen, dan doe dat maar, dan stop je er gewoon mee,  het is goed.” Dat mag.” Hè …? Kan dat, kan ik zelf beslissen om er mee op te houden? Kennelijk, mam zeg het.

 

Hij wil het zuurstofkapje niet vastgemaakt achter zijn oren, hij wil het niet tegen zijn gezicht voelen drukken, dus bij toerbeurt houden we het op korte afstand voor zijn mond en neus. Draait hij zijn hoofd dan laten wij het kapje meebewegen zodat hij toch steeds zuurstof krijgt. Paul meet dat de zuurstofsaturatie steeds minder wordt. In zijn onrust trekt Joppe zijn pyamatrui uit, schudt hij dekens van zich af. Zijn hoofd gaat van links naar rechts, hij komt half overeind uit zijn stoel en zakt weer terug en hij praat, maar wat hij zegt, we kunnen het niet verstaan. Wat gaat er in hem om? Paul of ik houden zijn handen vast, met praten kunnen we hem niet meer bereiken maar misschien voelt hij de verbinding nog. We zien dat hij het moeilijk heeft, heel moeilijk. En als ik weer eens zijn handen in die van mij heb zeg ik het hem: “Joppe, als je wilt stoppen met ademhalen, dan doe dat maar, dan stop je er gewoon mee,  het is goed.” Dat mag.” Gek is dat, even daarna kalmeert Joppe. Hij accepteert het kapje voor zijn gezicht, we hoeven het er niet meer voor te houden. Hij lijkt in een rustige slaap gevallen. Paul, opa en Martin zitten naast hem.  Ik begin wat te rommelen in de keuken en ga even naar mijn kamer boven. Ik moet bewegen, mijn aandacht op iets anders richten, even maar. 

“Gerda, je moet komen, nu”, roept mijn broer. Ik ren de trap af, de kamer in. Joppe is rustig. Te rustig.

 

 

Oké, ik doe het.  Ademhalen is veel te vermoeiend geworden. Ik stop … nu. Ooievaar.

 

Het is 17.50 uur, zondag 3 januari 2010.

 

annelore 30.09.2015 21:47

Wat wonderlijk ontroerend Gerda en Paul : "Ooievaar".
Heel veel sterkte voor alle nog moeilijke dagen.... XXXxxx

Nieuwe reacties

02.10 | 09:25

Lord Bubuza verenigde mijn man en ik na 8 jaar scheiden .. Het begon allemaal toen mijn man vreemd ging en elke keer dat ik klaagde dat hij niet zou luisteren in plaats daarvan zal hij wakker worden zonder een woord te zeggen, kwam hij op een dag thuis va

03.08 | 21:49

Ha Maarten, dank voor je reactie. Jij houd je bezig met de geschiedenis v.d. Fröbergen? Ben benieuwd naar de documenten waar je het over hebt. Van de marine?

03.08 | 18:00

Erg mooi verhaal, ik heb documenten die je verhaal bevestigen. Ondertussen boek besteld.

19.05 | 17:28

Een nieuwe toevoeging aan mijn website: Schrijfsels. Oefeningen in schrijven, gedachtespinsels, gedichtjes, mijmeringen, zo maar wat gepraat.