Joppe en Gerda

En dan is het augustus 1998 en gaat Joppe naar groep 3. Daar en dan wordt ontdekt door de schoolarts dat hij aan één oor bijna doof is. Dat maakt dat hij niet houdt van het geschreeuw en gejoel van kinderen. We kunnen het nu begrijpen, het doet echt pijn in zijn oor, zijn goede oor waar alle geluid ongefilterd naar binnen komt.
Hij gaat leren lezen en schrijven, rekenen en heel geleidelijk sluipend bijna gaat de vrije speeltijd over in een periode waarin steeds meer eisen aan Joppe worden gesteld. Hij moet presteren. Netjes schrijven, geen spelfouten maken, tempo houden in de werkjes die hij moet doen. Het valt hem bepaald niet mee. Leren blijkt niet zo leuk te zijn, Joppe doet liever andere dingen. Hij wil snel klaar zijn met al die verplichte zaken zodat hij kan tekenen of knutselen. De juf van groep 4 tekent keer op keer in zijn schriftjes aan dat hij eerst zelf zijn werk moet nakijken en verbeteren en dan pas mag inleveren. Achteraf weet ik dat hij dat waarschijnlijk ook wel deed maar dat hij zijn fouten gewoon niet zag. Maar toen, toen dacht ik met de juf dat hij vlug vlug snel klaar wilde zijn. Hij kreeg zijn eerste echte rapport – in groep 3 kregen we meer een verslag van zijn vorderingen - en dat was het begin van - wat met de loop der tijd bleek  - een jarenlange struggle.  Maar dat lag nog in het verschiet toen ik mijn column over dat eerste rapport schreef:

Joppe zit in groep vier en komt straks thuis met zijn eerste serieuze rapport. In het vorig schooljaar kreeg hij ook al zoiets maar dat was anders, minder echt, geen cijfers, geen beoordeling, meer een verslag van het leren lezen en schrijven.
Nu is het dus een heus rapport. Ik weet dat Joppe wat traag is met lezen en dat schrijven niet zijn sterkste kant is. Hij is best slim, bepaald niet op z’n mondje gevallen en toch – ik moet eerlijk blijven – toch doet hij het op school minder dan ik verwacht had. Joppe houdt niet zo van leren. Het is geregeld; “dat stomme lezen, dat vervelende rekenen, schrijven vind ik helemaal niet leuk”, enz.  Hij speelt liever, vindt knutselen fijn en heeft een grote belangstelling voor de wereld om hem heen. Elementair leren is saai. Voor mij het bewijs dat hij een schrandere knul is. Want in alle eerlijkheid, er is toch ook niets aan om de tafels uit je hoofd te leren of een verhaaltje te lezen over een lekke bal die Pim of Kim wel even zal maken? Vooral als je je afvraagt hoe na een ongeval de hulpverlening op gang komt of hoe het zit met eb en vloed en de aarde die om de zon draait en meer van dat soort uiteenlopende zaken. Ik wil niet opscheppen, ik ben niet arrogant maar met dergelijke vraagstukken houdt Joppe zich nu eenmaal bezig. Helaas … daar krijgt hij geen rapportcijfer voor. En ik snap heus de noodzaak van het aanleren van basiskennis.
Door het raam zie ik Joppe al van verre aan komen, vrolijk huppelend, het rapport in z’n hand. Even later hoor ik hem beneden stommelen. Opa, die bij ons in huis aan het klussen is, mag het rapport niet zien. Eerst  ben ik aan de beurt. Een hele eer. In blijde afwachting van mijn lovende woorden, staat hij naast me. Nog voor ik een regel gelezen heb vraagt hij al: “En, is het een mooi rapport?” Met de opmerking dat ik het toch eerst moet lezen, krijg ik wat respijt. Want hoe moet ik nou toch reageren? Het rapport is minder dan ik verwachtte, de juf meldt zelfs dat hij met schrijven en verkeer slordig is. Dat kan ik wel bevatten, hij wil alles natuurlijk snel af hebben. Want wie klaar is mag knutselen, of tekenen.
Ik zeg Joppe dat ik het best een mooi rapport vind, dat hij goed is in vertellen en een grote woordenschat heeft. Maar haarfijn voelt hij aan dat ik niet oprecht ben. Verlegen en een beetje angstig vraagt hij of hij wel geld krijgt voor z’n rapport. Natuurlijk krijgt hij vijf gulden van mij. Mijn ouders deden daar vroeger niet aan, goede punten halen was iets vanzelfsprekends, een zes betekende dat er harder gewerkt moest worden, een onvoldoende was bijna een misdaad. Andere kinderen kregen wel wat geld van hun ouders voor hun rapport en dus krijgt mijn Joppe wat ik niet kreeg, geld voor in z’n spaarpot. Maar toch … hij voelt dat het mis is. Hij wordt triester en verdrietiger. Als pap het rapport ook heeft bekeken is het humeur van Joppe tot het dieptepunt gezonken. “Ik vind het helemaal geen goed rapport”, zegt hij met een klein stemmetje waar de tranen al in door klinken. “Ik kan nou eenmaal niet zo snel lezen en schrijven kan ik ook al niet zo netjes.”
Het is tijd voor een gesprek. Ik trek Joppe op schoot. M’n hersens gaan in een hogere versnelling want wat moet ik zeggen? Ben ik net als mijn ouders te veeleisend? Maat wat als hij zijn zaakjes afraffelt, als hij onder zijn kunnen presteert? Als hij nu niet leert om door te bijten en goed z’n best te doen, ook voor dingen die hij misschien niet zo leuk vindt? Dan komt hij later zichzelf tegen. En dus …, niet prestatiegericht, maar wel laten merken dat je ervan overtuigd bent dat hij beter, meer kan, zich meer moet inspannen, niet haasje rep je.  Jawel … niet prestatiegericht! Opvoeden is één groot dilemma.
Joppe begrijpt het allemaal niet zo goed met dat rapport. Waarom krijgt hij voor schrijven best wel vaak een sticker en krijgt hij toch maar een zes op het rapport? Ik leg hem uit dat de juf dan heeft gezien dat hij zich die keer wel heeft ingespannen en dat hij vooruit gaat. En dat ze hem dan daarvoor met een sticker beloont. Daar draait het om, niet het cijfer, maar dat je goed je best doet. Joppe en ik maken een afspraak. Hij gaat proberen z’n werk niet meer af te raffelen en er meer tijd voor te nemen. Voor mijn geestesoog verschijnt de opmerking van de juf in het rapport bij rekenen en lezen “tempo laag”. Is hij dan toch minder slim dan ik dacht? De twijfel knaagt. Doe ik er goed aan, met die afspraak?
Joppe fleurt er in ieder geval van op. Hij heeft de boodschap ontvangen dat pap en mam nog steeds van hem houden en dat we hem niet slecht of verkeerd vinden. Dat hij zijn zaakjes alleen anders moet aanpakken. Bovendien, de droom dat daardoor z’n volgende rapport vol achten en negens zal staan, vervult hem op voorhand al van trots: “Ja, mam en als ik dan met mijn mooiere rapport thuis kom, dan krijg ik van jou niet vijf maar zes gulden hè?” Ik schiet in de lach, de spanning is gebroken. Hij is en blijft mijn slimme jongen, wat voor rapportcijfers hij ook krijgt.

En het ging beter, hij nam meer tijd voor zijn werkjes en toch … toch bleef hij achter met lezen, toch maakte hij de ene spelfout na de andere, toch bleef het moeilijk om de tafeltjes te leren. Dat van dat lezen, dat kon ik wel begrijpen. Juist doordat ik hem zo veel voorlas was hij gewend aan ‘echte’ verhalen.  Dat waartoe hij zelf in staat was om te lezen, kon hem absoluut niet boeien. Ik stelde hem in het vooruitzicht dat als hij goed oefende hij uiteindelijk in staat zou zijn om zelf die leuke verhalen te lezen die ik hem voorlas. En zo was het ook, toen hij eenmaal het juiste niveau had gehaald, las Joppe vaak en veel. Anders was het met spelling en rekenen. Het bleven struikelblokken. En daar kwam nog wat bij.

Joppe had, zoals gewoon is bij kinderen, vriendjes en vriendinnetjes waarmee hij speelde, soms ook ruzie maakte, maar toch altijd opnieuw weer mee speelde, bij ons thuis, bij de ander thuis. Hij ging naar kinderfeestjes en kon vriendjes uitnodigen voor zijn verjaardagsfeestje. Maar vanaf groep 4 kwam hier  – heel geleidelijk, eerst vrijwel onopgemerkt – verandering in. Er was een nieuw jongetje in de klas gekomen – met zijn ouders verhuisd van het buurdorp naar hier. Deze Lucas had het vast niet makkelijk, hij moest zijn plekje zien te veroveren in de groep. Hij wilde uiteraard ook graag spelen en vriendjes hebben en liet daarom zijn oog vallen op één van de jongens waarmee Joppe het dikst bevriend was op dat moment. Het lukte Lucas een wig te drijven tussen Joppe en zijn vriendje. Dat deed hij heel geraffineerd. Eerst sloot hij zich bij het tweetal aan, gingen ze met z’n drieën spelen maar meer en meer weekte hij het vriendje los van Joppe. Dan gingen ze iets anders spelen dan Joppe eigenlijk wilde of was het een spel wat je maar met z’n tweetjes kon doen. Joppe mocht dan niet meedoen. Uiteindelijk was het zover dat het vriendje niet meer Joppe’s vriendje was. Aanvankelijk leek dit nog niet zo’n groot probleem. Er waren immers zat andere jongens in de klas waarmee hij kon spelen. We hadden ook niet  in de gaten wat er echt gebeurde, pas veel later ontdekten we dat hier het begin was van de moeilijke tijd die Joppe op de basisschool heeft doorgemaakt. 
Want schijnbaar was het Lucas nog niet genoeg of had hij zijn macht geroken en wilde er meer van. Hij begon steeds vaker te stoken onder de andere jongens in de klas. Joppe was raar en gek, had malle praat, zijn interesse voor brandweer, hulpverlening, het leger en de Tweede Wereld Oorlog, de verhalen die hij hierover kon vertellen – het was allemaal raar en gek. Gedurende al die jaren op de basisschool raakte Joppe meer en meer geïsoleerd. Er kwamen hier steeds minder vriendjes spelen en Joppe ging steeds minder vaak bij andere klasgenootjes spelen.
Een tijd lang speelde hij nog met onze buurjongen die ook bij hem in de klas zat. Samen bouwden ze op een stuk braakliggende grond achter onze schuur een heus loopgravenstelsel met alles erop en er aan. Maar na verloop van tijd gebeurde ook dat niet meer en was Joppe daar alleen op zijn slagveld . Toen hij trompetles had, hij zal een jaar of negen of tien zijn geweest, speelde hij op 6 juni,  daar tussen de bergen zand, kuilen en camouflagenetten  The Last Post,  zijn manier om de soldaten te eren die geland waren in Normandië en waarvan zovelen al in de eerste uren gesneuveld zijn.

Eenmaal  in groep 5 kwam Joppe geregeld verdrietig of boos uit school, er waren steeds weer nieuwe aanvaringen, treiterijen en gepest. Vaker ging ik dan na de middagpauze mee terug naar school om even met de juf te praten. Het haalde allemaal niets uit. De juf zag iedere pesterij als een eenmalige gebeurtenis. Ze riep de jongens bij zich. Ieder vertelde z’n verhaal, ieder moest beloven weer als goede vrienden met elkaar te spelen en daarmee was voor haar de kous af. Zelfs vond ze dat Joppe zeurde, hij moest niet steeds gebeurtenissen erbij halen die al eerder waren gebeurd, hij moest gewoon leuk mee doen met de anderen. Nee, aan die juf had Joppe niet veel. Het was wel erg vervelend dat zij zelfs twee schooljaren zijn juf bleef. In die jaren is veel schade aangericht. Joppe ging zich in zichzelf terugtrekken. Thuis kon hij tot rust komen, fijn bezig zijn met zijn eigen dingen. Zwemmen ging hij niet meer, lid worden van een sportclub wilde hij niet, hij zou daar toch weer dezelfde jongens tegen komen.
Hij werd steeds ongelukkiger. Hij meende dat de juf, en met haar de kinderen,  hem dom vond en traag. Hij kon niet mee komen en zag dat als de reden waarom hij er niet bij hoorde, waarom ze hem plaagden.

We voerden vele gesprekjes met hem probeerden hem te troosten en steun te geven. Maar een oplossing bieden konden we niet. En dan op een avond. Net na het eten, stond hij ineens voor me, halverwege de trap, met een mes in zijn hand – een ongevaarlijk mes, zo één waarmee je een boterham smeert – maar toch, hij had het in zijn hand, voor zijn keel en zei dat hij net zo goed dood kon zijn. Een kind van negen dat zegt dat hij dood wil … voor mij was de maat vol, er moest iets gaan gebeuren.
Paul en ik besloten dat we Joppe wilden laten testen. Makkelijk gezegd, maar dat ging niet zonder slag of stoot. We hadden de medewerking van de school nodig en die kregen we niet zo maar. In de beleving van de juf was er helemaal niets aan de hand en vroegen wij gewoon te veel van Joppe. Maar ik zette door, als de school niet mee wilde werken dan gingen we het zelf wel regelen. Dit dreigement hielp. Joppe werd door het bureau van BCO-onderwijsadvies  aan een test onderworpen. Wij als ouders en de juf op school moesten vragenlijsten over Joppe invullen. Joppe zelf moest testjes uitvoeren en kreeg een gesprek.
We hebben de antwoorden gezien die de juf gaf op de haar gestelde vragen. Het was schokkend. De problemen die Joppe had, waren volgens haar het gevolg van het feit dat hij enigst kind was en daardoor aan de keukentafel tijdens het eten, veel te veel betrokken werd in allerlei intellectuele gesprekken. Kortom wij gaven hem geen ruimte om gewoon kind te zijn. Hoe de juf tot deze wijsheid kwam, weten we niet. Wat we wel weten is dat zij nooit, niet één keer, bij ons thuis aan de keukentafel heeft gezeten of heeft mee gegeten. We hebben het nog gecheckt maar er hingen ook geen camera’s in ons huis. Maar goed, het rapport van het BCO bracht de gewenste duidelijkheid, in eens vielen alle puzzelstukjes op hun plaats.
Joppe was niet dom, Joppe was zelfs bijna hoog begaafd. Joppe had wel een leerstoornis. Kennis automatiseren, dat kon hij maar moeilijk en daar zat het probleem. Hij wist heel goed wat vermenigvuldigen was, hij kende heel goed de spellingsregels. Maar waar anderen op een gegeven moment automatisch weten dat 6x6 36 is, moest Joppe keer op keer nadenken en de vermenigvuldiging daadwerkelijk uitvoeren. Appel schrijven als je appel bedoelt, Joppe moest steeds weer nadenken, de spellingsregels toepassen. En ja, dan wordt je traag of je werkt wel snel maar maakt heel veel fouten. Het BCO gaf adviezen. Joppe zou meer  tijd moeten krijgen, dus wat minder sommetjes, wat minder dicteezinnetjes.  Joppe moest succeservaringen opdoen. Er konden hulpmiddelen ingezet worden. Mooi toch. Maar nee, juf werkte niet mee. Ze bleef Joppe onder druk zetten om tempo te maken, hij moest alle sommetjes maken en alle dicteezinnetjes schrijven. Ik ben nog één keer met haar gaan praten en kreeg te horen “Ik zit al meer dan dertig jaar in het onderwijs, ik heb alles gezien en meegemaakt, ik weet hoe ik het moet doen”, dat was haar boodschap aan mij. Heel boos werd ik daarvan.
Ik heb toen maar met Joppe afgesproken dat hij en ik in het vervolg samen bepaalden hoe hij zijn werk zou doen. In zijn eigen tempo, dan maar wat minder sommetjes en wat minder dicteezinnetjes, maar wel doordacht. Hij ging de juf als het ware wat links laten liggen, liet zich door haar niet meer opjagen. Het werkte … een beetje.
Een ander advies van het BCO was Joppe een sociale vaardigheidstraining te laten doen  zodat hij weerbaarder zou worden. Ik had niet de indruk dat Joppe niet sociaal vaardig zou zijn maar wilde dit advies ook niet in de wind slaan en dus ging Joppe naar een training: een groepje kinderen kreeg onder begeleiding van een daarvoor opgeleide mevrouw training in sociale weerbaarheid. Ik geloof dat het iets van zes of acht bijeenkomsten waren. Joppe nam deel, braaf, maar toen de reeks voorbij was en ik een afsluitend gesprek zou hebben met de begeleidster zei Joppe me dat ik haar maar moest vertellen dat hij er niets aan had gehad, er niets had geleerd.  Ik zag er best wel tegenop om dat zo maar te zeggen maar voelde me aan Joppe verplicht dat wel te doen. Ze reageerde onverwacht, ze zei: “Daar heeft hij helemaal gelijk in, hij hoefde niets te leren, hij is sociaal voor op de andere kinderen en dat is precies ook het probleem op school.” Dat probleem is voorlopig niet op te lossen, we moeten het aanvaarden. “Pas vanaf de tweede klas van de middelbare school zal het geleidelijk beter gaan, als de andere kinderen, sociaal gesproken, net zo ver zijn als hij.”
Enerzijds was dit geen fijne boodschap, anderzijds voelde ik opluchting. Ik kon Joppe immers vertellen dat het niet aan hem lag, dat hij het eigenlijk heel goed deed, dat de andere kinderen nog niet zo ver waren. Hij en wij als ouders konden inderdaad gaan aanvaarden en accepteren. Hij moest het ermee doen in de wetenschap dat er een tijd zou komen dat het beter werd.
Paul en ik konden hem een veilig en warm thuis bieden, een plek waar hij rustig bezig kon zijn met de dingen die hij graag deed zoals het in elkaar zetten van bouwpakketten van tanks en vliegtuigen, een hobby die met de loop der jaren uitgroeide tot het maken van schitterende diorama’s van gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog. Tot vlak voor zijn dood hield hij er zich mee bezig, totdat hij de energie niet meer had om te ontwerpen, te schilderen, te lijmen. Hij verdiepte zich ook steeds meer in de geschiedenis van die tijd, wist er steeds meer van en vertelde er graag en veel over.
We konden hem ook morele steun geven, hem laten weten en voelen dat hij er mocht zijn, dat hij een goede en lieve jongen was. En dat is wat we hebben gedaan.
Vanaf groep 7 kwam er een meester voor de klas waarmee Joppe het beter kon vinden, die al krachtiger optrad tegen al het geplaag  en in groep 8 kreeg Joppe een juf waarmee hij echt goed door één deur kon, ze begrepen elkaars humor. Lucas kwam terecht in de parallelklas en als Joppe nog gepest werd dan trad zij wel direct krachtig op, ze liet duidelijk weten pesten niet te tolereren.  Joppe begon weer wat op te bloeien. En zo kon hij in groep 8 toch fijn mee doen met de musical, met het kamp en de survival tocht. Hij ging er weer een beetje bij horen. Na de Citotoets was het advies: HAVO-VWO. Zijn zelfwaardering kreeg een enorme boost. Hij had het ultieme bewijs gekregen.  Ik ben niet dom, ik ben een slimme intelligente jongen.

 

 

Nieuwe reacties

02.10 | 09:25

Lord Bubuza verenigde mijn man en ik na 8 jaar scheiden .. Het begon allemaal toen mijn man vreemd ging en elke keer dat ik klaagde dat hij niet zou luisteren in plaats daarvan zal hij wakker worden zonder een woord te zeggen, kwam hij op een dag thuis va

03.08 | 21:49

Ha Maarten, dank voor je reactie. Jij houd je bezig met de geschiedenis v.d. Fröbergen? Ben benieuwd naar de documenten waar je het over hebt. Van de marine?

03.08 | 18:00

Erg mooi verhaal, ik heb documenten die je verhaal bevestigen. Ondertussen boek besteld.

19.05 | 17:28

Een nieuwe toevoeging aan mijn website: Schrijfsels. Oefeningen in schrijven, gedachtespinsels, gedichtjes, mijmeringen, zo maar wat gepraat.