Joppe en Gerda

Zondag 3 januari 2010 om 17.50 stopt Joppe met ademhalen. Het is klaar. We leggen hem op een matras met Oelie, zijn knuffel, bij hem. We kijken, strelen hem over de wang. Er moet geregeld gaan worden, familie, buren, vrienden informeren en de begrafenisonderneemster bellen.

 

Het wordt een bijzondere week met allerlei regeldingen, een bezoekje aan het herdenkingslokaal op school waar al de vrienden van Joppe zich dagelijks verzamelen om te praten, te huilen en te lachen.  Gewoon om bij elkaar te zijn. Op een veld voor de school schrijven ze met grote letters in de sneeuw “Joppe we’ll miss you”.  We hebben er een mooie foto van hangen in de woonkamer.
Joppe ligt thuis, dat vinden we fijn. Als we even het huis uit moeten en als we weer terug komen, steeds zoeken we hem op, ook voordat we naar bed gaan om te slapen. We vertellen hem wat we gaan doen of hebben gedaan, zeggen hem welterusten. Hij is dood en toch op de één of andere manier: hij is er nog.
Er komt veel, heel veel bezoek. Heel bijzonder is het wanneer zijn vrienden komen. Ze lopen de kamer waar Joppe ligt in en uit, zitten om hem heen en net als op school praten ze, lachen ze en huilen. Ze zijn bij hem, met hem, om hem heen. Dat is wat Joppe wilde, dat zal hem gelukkig maken. We krijgen te horen dat Joppe’s haar niet goed zit, niet zoals Joppe het graag wil, en dus zorgen zij ervoor dat ook dat in orde komt.

 

Het sneeuwt.  Zaterdag 9 januari sneeuwt het. ’s Nachts begonnen gaat het gestaag de hele dag door zodat er een dik pak komt te liggen. Er was voor gewaarschuwd zodat mensen die van ver moeten komen al hebben gezegd dat ze dat niet aandurven. De familie heeft overnacht in een hotel hier in de buurt. Het is dag van de begrafenis van Joppe.
Het weer is hetzelfde als tijdens het Ardenner Offensief in de 2e Wereld Oorlog. Het is alsof Joppe het zo gearrangeerd heeft want het is precies het weer dat hij vindt passen op deze dag. De dienst en begrafenis zijn zoveel mogelijk zoals Joppe het wil met een grote en voorname rol voor zijn vrienden die zijn kist dragen en samen met ons de overvolle kerk binnen komen. Het is een mooi en warm afscheid, ook later op de begraafplaats wanneer een vriendin op haar trompet the Last Post blaast en we daarna gezamenlijk met Joppe’s vrienden de kist laten zakken in het graf en die met aarde bedekken. Twee vriendinnen salueren met de militaire groet, hand met vingers aan de slaap. Joppe is als zijn helden uit de oorlog gestorven, en hij is als een held begraven. Als alle bloemen op het graf zijn gelegd zijn we klaar en kunnen we Joppe goed verzorgd achterlaten.

 

Vlak voor de geboorte van Joppe in 1991 tuigden we de kerstboom op en hing Paul samen met onze toenmalige buurman lampjes in de grote spar buiten voor het huis. Nu de dag na de begrafenis van Joppe ruimen we de kerstboom op, halen de lampjes buiten uit de boom.

 

De vlag die een week lang halfstok heeft gehangen, halen we binnen.

 

Vanaf die zaterdag zoeken Paul en ik Joppe iedere dag even op, steken kaarsjes aan, verversen op z´n tijd het boeket rode, gele en witte rozen. Samen vormen deze drie kleuren rozen het door Joppe zelf ontworpen wapenschild. Ze staan symbool voor liefde , vriendschap en vertrouwen.  Het wapenschild prijkt op de grafsteen die van Joppe hetzelfde moest zijn als die van de Britse militairen die zijn gesneuveld in de gevechten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn helden.

 

Huisje, boompje, beestje.  Toen in mij het verlangen naar een kind ontwaakte wist ik dat daardoor de cirkel van mijn leven rond zou zijn.  Ik had het fijn samen met Paul, ik had werk, een warm thuis en dan ook nog een kindje.
Nu die cirkel gebroken is, realiseer ik me dat het een schakel was in de lange keten van het leven. Er kunnen geen nieuwe schakels meer aangehaakt worden.  Djenna en Vince,  de gedroomde kinderen van Joppe, onze kleinkinderen die we als opa en oma ergens in een verre toekomst - zeg  op de verjaardag van Joppe 26 december 2026 - hadden willen knuffelen en verwennen, ze zullen niet geboren worden.

 

We gaan verder in het leven met een gele en witte roos voor Vriendschap en Vertrouwen, een rode roos voor Liefde. Joppe.

 

Nieuwjaar 2010

 

Nieuwjaarsdag 2010 valt op een vrijdag, dus heel veel mensen kunnen genieten van een lang weekeinde. Wij horen daar niet bij. Het feest is geweest, Joppe gaat hard achteruit.  Er is geen twijfel, geen hoop meer mogelijk, het is hooguit een kwestie van dagen, we kunnen er niet meer om heen.

We kijken wat televisie, het nieuwjaarsconcert, skispringen en ook een film op dvd die Joppe graag wil zien. Een vriendin van ons, die Joppe toen hij kleuter was heeft verzorgd toen ik in het ziekenhuis lag, die toen hij een schooljongen  was hem nog blokfluitles heeft gegeven, die met hem ging schaatsen of naar een Harrie Potterfilm ging – komt nog kort op visite. Veel praten kan Joppe niet, hij heeft er de lucht niet voor.

Joppe heeft continue zuurstof nodig, slangetjes in zijn neus zijn niet meer voldoende, hij moet een kapje voor. We verbouwen de woonkamer, bank in de tv-hoek zodat Joppe comfortabel tv kan kijken. Op de bank, voor de TV, mondkapje voor, bouwt hij zijn nieuwste lego-aanwinsten in elkaar: een vrachtwagen, een campertje, een windmolen.

 

Ik ben er nog, nog ben ik niet dood, maar lang zal het niet meer duren. Ik ben, maar leven kan ik niet meer. Afwachten, tot het zover is. Dat moesten veel gewonde soldaten in de tweede wereldoorlog ook, weten dat er geen redding is en wachten op de dood. Sommigen deden dat heel kalm en gelaten. Zij zijn mijn helden, zo wil ik het ook doen. Gelukkig helpt pap mij, houdt me in de gaten en zorgt dat ik steeds voldoende zuurstof krijg. Mam wil wel van alles voor me doen, maar kan nauwelijks wat voor me betekenen.

Gek, ik ben niet meer zo bang, wel fijn dat pap en mam bij me zijn. Ik had graag ook mijn vrienden om me heen gehad maar ik weet dat ze andere bezigheden en verplichtingen hebben. Dood gaan is een eenzame bezigheid. Het brengt me in een isolement,  ik ga dood, ben bezig met het einde van m’n leven.  Die anderen om me heen … ze zijn bij me, betrokken maar zij hebben een morgen en een overmorgen, denken aan dingen die komen gaan. Nog voor ik dood ben heeft de dood al een scheidslijn getrokken tussen mij en de anderen. Dat is de eenzaamheid van het sterven. Dat is mijn verdriet.

 

In de nacht van vrijdag op zaterdag kan Joppe de slaap niet vatten. En ik dus ook niet. Hij is moe zat maar liggen verergert het hoesten. Hoger liggen op de kussens haalt niets uit. Ik hoor hem zwoegen en zou wel continue naast hem willen staan, maar helpen kan ik hem niet. Het is zo hopeloos om aan te horen. Maar ergens in de nacht ga ik toch naar hem toe en vraagt hij mij om op te mogen staan, naar beneden te gaan en rechtop te zitten in een stoel met z’n plaid om zich heen, misschien kan hij zo dan wat slapen. Natuurlijk mag hij dat en ik ga met hem mee, wil hem daar niet alleen laten zitten. Samen brengen we de rest van de nacht door, wakend en slapend.

Zaterdag komt een goede collega van Paul bij Joppe op bezoek. Hij verzorgde reanimatielessen waaraan Joppe en ik deel hebben genomen. Zodoende kennen ze elkaar. Er is een klik tussen die twee, gebaseerd op een zelfde gevoel voor humor. We merken dat Joppe dit een heel fijn bezoekje vindt en zijn blij voor hem.

Ik moet deze middag zelf ook een bezoekje afleggen, één waar ik tegen op zie, wat ik moeilijk vind. Ik moet langs bij de pastor die bij ons aan de overkant woont, hem vertellen dat Joppe niet in Kessel begraven gaat worden, dat we niet in zijn kerk en onder zijn leiding afscheid van Joppe gaan nemen. Aan het eind van de middag trek ik eindelijk de stoute schoenen aan en bel bij hem aan. Ik moet hem vragen even binnen te mogen komen en dan in zijn kantoortje ontpopt zich een vreemd gesprek dat maar vijf minuten duurt, dat ik eigenlijk op gang breng en op gang moet houden. Als ik even later weer buiten sta ben ik opgelucht en blij, blij met de keuzes die Joppe heeft gemaakt, blij dat hij niet in Kessel begraven wordt, blij dat we niet met deze pastor in zee hoeven. Eén ding weet ik heel zeker: van deze pastor hadden wij geen ruimte gekregen om de begrafenis te doen zoals Joppe dat wil.

Thuis breng ik verslag uit. Hoe ik daar tegenover de pastor zat, hij achter zijn grote bureau, ontspannen achterover leunend, afwachtend. En dat ik dan maar begin: “U zult wel weten dat Joppe ernstig ziek is, kanker heeft en dood zal gaan. Dat moment is nu heel dicht bij. Joppe wil op de begraafplaats in Helden begraven worden. De deken vindt dat goed. Dat betekent ook dat we in de kerk in Helden afscheid van Joppe gaan nemen. Ik wil u dat graag tevoren vertellen, zodat u niet voor verrassingen komt te staan.” Hij blijft me minzaam aankijken en zegt kort en bondig dat het goed is zo, prima, geen probleem, mooi … . Eigenlijk is het gesprek hier afgelopen. Ik had kunnen opstaan, gedag zeggen en gaan. Maar … zo’n gesprek in twee minuten? En dus blijf ik zitten, begin ik wat te vertellen over hoe Joppe in het leven staat en tegen de dood aan kijkt. En dan blijkt hoe groot de wereld van verschil tussen deze pastor en ons echt  is. Allereerst vertelt hij dat hij natuurlijk wel weet dat Joppe ziek is, Kessel is maar een klein dorp toch, maar dat hij nooit uit zichzelf langs komt bij mensen. Als hij gevraagd wordt, ja hoor, dan is hij altijd bereid om op huisbezoek te komen, maar alleen op verzoek. En dan denk ik aan zijn voorganger die – ongevraagd – bij ons langs kwam toen de zus van Paul was overleden. Hij belde aan, zei dat hij ervan gehoord had en vroeg of wij het op prijs stelden als hij even binnen kwam. We hebben bijna een uur met hem gepraat toen, een mooi en respectvol gesprek over het leven, over de dood, over liefde, familierelaties en wat nog meer.

Daar dacht ik aan toen deze pastor nu, terwijl een jonge knul bij hem aan de overkant van de straat ziek is en gaat sterven, doodleuk zei dat hij alleen gevraagd naar de mensen toe komt.  Zelfs gewoon als overbuurman had hij enige interesse kunnen tonen. En van Joppe’s ideeën over leven en dood moet hij niets hebben. “U zult wel begrijpen”, zei hij tegen mij “dat ik het daar niet mee eens kan zijn, de kerk zegt heel andere dingen en daar houd ik mij aan.” Voor deze pastor is geen dialoog mogelijk. Jammer dan maar goed om te weten, wat ons betreft is er een deur dicht geslagen, voor goed.

 

Mam vertelt over haar bezoekje aan de pastor. Ik vind het onzin dat ze naar hem toe is gegaan, ik hoef toch niet tegenover hem te  verantwoorden, welke keus ik maak? Maar ja, de deken van Helden wilde dat graag en dan snap ik mam ook wel weer, dat ze dat maar doet. Ik weet nog dat die pastor bij ons op de basisschool kwam, in groep acht. Dat hij wilde dat we bij hem kwamen biechten, zodat god ons onze fouten kon vergeven. Ik werd zo boos … bij hem, waarom, wat had hij ermee te maken? Als ik pap of mam vertel dat ik iets verkeerds heb gedaan, dan hoort god dat ook wel, dan is het goed. Zo dacht ik toen en daarom heb ik ook nooit het vormsel gedaan. Ik sta er nu nog steeds achter. Ik heb best wel nagedacht over god, hemel, de dood, of we een ziel hebben, maar wij kunnen het niet weten. “Bestaat God? Zijn wij in staat zo iets machtigs te definiëren als goddelijkheid? Ik denk het niet, wij als mens zijn daartoe toch niet in staat. Er is nog iets wat wij niet kunnen definiëren: Niets. Kunt u zich ‘niets’ voorstellen? Als het u lukt, bedenk dan dat u zich op dat moment ‘iets’ voorstelt. Dus ‘niets’ kunnen wij ons niet voorstellen. Dan kan je dus concluderen dat God het onvoorstelbare niets is.” Ik geloof wel dat er iets is, na de dood, maar wat dat weet ik niet. Toch ben ik er van overtuigd dat dood zijn niet erg is, dood gaan dat is wel erg. En dat gaat me nu dus bijna gebeuren, en ik kan niet ander dan het gelaten afwachten en over het me heen laten komen.

Met de zuurstof erbij is het nog te doen. Ik ben moe van het hoesten, van de krampen in mijn spieren, van de moeite die het me kost om te bewegen, om te praten. Moe van m’n zieke lijf. In die zin is het net of de dood een soort bevrijding is.

 

Paul en ik blijven om Joppe heen drentelen. We hebben niets tegen elkaar gezegd maar we weten dat we hem niet uit het oog verliezen, zorgen ervoor dat er steeds één van ons bij hem is. Zonder woorden weten we dat we hem niet meer alleen zullen laten, nog geen seconde.

 

Weten dat ik dood ga, een veroordeling, onontkoombaar. Zoals de stervende soldaten in oorlogstijd, zoals de verzetsmensen die gevangen zijn genomen, gemarteld en op enig moment zeker weten dat ze veroordeeld zijn, geëxecuteerd zullen worden. Onafwendbaar, want met kwaad valt niet te onderhandelen. Machteloos en rechteloos. Dan is vechten om je leven  zinloos geworden, dan kan je alleen maar berusten en inwendig afscheid nemen van alles en iedereen die je lief is. En weten … het is goed, laat maar komen wat er komt. Wanneer het moment daar is weet ik niet, maar dat het nabij is, dat weet ik, dat voel ik. Ik heb geen jaren, geen maanden, weken, dagen meer … uren misschien. Hoe zal het zijn, daar aan de andere kant van de streep tussen leven en dood? Zal ik eindelijk weten wat het grote niets is?

 

Paul neemt nog een keer samen met Joppe zijn wensen met betrekking tot de begrafenis door. Joppe heeft het al een paar maanden terug allemaal opgeschreven. Nu is het tijd voor een check. Zo kunnen we hem laten weten dat we zijn wensen serieus nemen en willen nakomen, dat we alles zullen regelen zoveel mogelijk zoals hij het wil.

De avond valt. Eten kan Joppe niet meer, hooguit drinken, een beetje want ook dat kost heel veel inspanning. Hij kan niet meer zonder zuurstof. Als hij moet plassen moet Paul met hem mee want de zuurstoffles moet mee gesjouwd worden, zo lang is de slang tussen  zuurstofbrilletje en fles nu ook weer niet.

Verder is het waken en bewaken. Zorgen dat Joppe het zo comfortabel mogelijk heeft, met kussens, fleecedekens, zijn knuffel – Oelie. We leggen een matras in de kamer op de grond, dan kunnen Paul en ik bij toerbeurt even gaan liggen terwijl Joppe in de stoel zit te dutten.  Paul geeft hem op verzoek een spuitje met een middeltje dat het Joppe makkelijker maakt om in slaap te vallen. En dat lukt, hij slaapt een paar uurtjes en zo wordt het zondag 3 januari 2010.

 

Na een wakende, dommelende en even heel kort slapende nacht ben ik er nog steeds, dood en doodmoe.  Gek om dat zo te zeggen, ik ben stervende en ik kan niet anders denken dan dat ik doodmoe ben. Ik wil slapen, ik wil onwetend zijn, niet meer voelen. Ik wil rust. Mam brengt me heel lief bedoeld nog een warme chocolademelk, ik zou hem graag opdrinken maar ik kan het niet meer. Ze leest me wat voor uit het boek over Wereld Oorlog I dat ik op mijn surpriseparty heb gekregen maar zelfs luisteren is me teveel.

 

Ik bel opa en Martin, mijn broer. Vertel dat Joppe hard achteruit gaat, dat het einde nabij is, dat als ze hem nog levend willen zien, ze vandaag nog, zo snel mogelijk, moeten komen. En dat doen ze. Nog voordat ze er zijn vraagt Joppe Paul om een nieuw spuitje om wat te kunnen slapen. Als we hem vragen of hij daarmee niet wil wachten tot opa en Martin er zijn schudt hij van nee. Alleen maar rust, rust, rust. Opa is er als eerste en Joppe is nog net helder genoeg om te weten dat opa er is. Met moeite tilt hij z’n hand op om een trage wuivende beweging te maken. Al snel zakt hij in een soort sluimertoestand en als Martin arriveert is hij al te laat om nog contact met Joppe te kunnen maken.

 

Mam komt me zeggen dat opa straks komt en dat mijn oom Martin vanmiddag ook nog langs komt. Dat is wel leuk maar ik wil zo graag eens lekker kunnen slapen. Zal ik Paul om nog zo’n spuitje vragen? Zal ik dat doen?  … Ja, ik doe het. Als Paul bij me in de buurt komt wenk ik hem naar me toe. Ik kan niet meer dan fluisteren: “Paul, geef me nog zo’n spuitje, ik wil slapen.” “Wil je niet wachten totdat opa er is”, vraagt Paul. En mam die erbij staat voegt toe: “zodat je hem nog even kunt zien voor je in slaap valt?” Ik schudt mijn hoofd, nee ik wil dat spuitje nu. Pech voor opa en Martin, misschien als ik wat geslapen heb en wakker wordt, als … dan zie ik hun wel, dan kan ik misschien zelfs wel met ze praten. Gelukkig, pap en mam proberen niet me ervan af te houden, pap gaat z’n spullen halen. Zet het zuurstofmetertje nog een keer op m’n vinger, voelt mijn pols, pakt het spuitje, ontbloot mijn bovenbeen en … ah eindelijk … nog even en ik kan slapen.

 

Ik maak het Joppe zo comfortabel mogelijk in zijn stoel met kussens en fleecedekens. Hij zakt schuin weg. Om te voorkomen dat hij ongemakkelijk komt te ‘hangen’ in de stoel en op hardhandige wijze in contact komt met de houten leuning schuiven we een andere stoel als een soort stut tegen de stoel waarin Joppe zit te sluimeren. Dik ingepakt, een sjaal om z’n nek want hij had het steeds zo koud. Hij heeft het zuurstofmasker voor, hij lijkt rustig. Paul, Martin, opa en ik zitten om hem heen, praten zachtjes met elkaar totdat Joppe onrustig wordt.

 

Ik krijg het zo warm in eens, weg met die dekens, weg met die sjaal, mijn slaaptrui uit, nu zo snel als kan, ik lijk wel te koken.  En wat gebeurt er nu, ik lijk wel in een achtbaan te zitten. Er flitsen allemaal beelden aan me voorbij. Ik zie pap, mam, vriendjes van vroeger, en he, kijk, daar zijn Ester en Iris, mijn oppassen toen ik klein was en mam met pap mee ging naar een concert van de harmonie. Maar dan ben ik in eens er zelf ook bij, zo’n concert. In de Annakerk. Ik hang lekker tegen mam aan en luister naar die mooie muziek. Maar het is alweer voorbij en ik ben op de speelplaats op school, ze pesten me weer, stop. Gelukkig nu zie ik mijn vrienden van het Bouwens, we zitten op de Titanic, lachen, grapjes, iemand roept mijn naam. Ik wil vertellen hoe belangrijk jullie allemaal voor mij zijn maar het is net of jullie mij niet kunnen verstaan. Is er zoveel lawaai? Ik ben op vakantie – de camping met de ezel, ga samen met mam broodjes halen en zeg tegen de kassamevrouw “Ooievaar”. Mam lacht: “goed bedacht Joppe, dat vertellen we straks aan Paul, in het vervolg zeggen we niet meer Au revoir maar … Ooievaar, ooivaar, ooievaar. Ik ga, ik geloof dat ik ga. Ik zie lichten in allerlei kleuren, alles draait …

Ze willen me iets in het gezicht duwen. Ik krijg geen lucht, weg met dat ding. Ik wil dat niet voor mijn neus, weg, weg, hou ermee op. Ik draai me weg maar ze achtervolgen me met dat ding, weg ermee, ik krijg het er benauwd van. En dan in eens helder en klaar, dwars door alles heen mamma’s stem: “Joppe, als je wilt stoppen met ademhalen, dan doe dat maar, dan stop je er gewoon mee,  het is goed.” Dat mag.” Hè …? Kan dat, kan ik zelf beslissen om er mee op te houden? Kennelijk, mam zeg het.

 

Hij wil het zuurstofkapje niet vastgemaakt achter zijn oren, hij wil het niet tegen zijn gezicht voelen drukken, dus bij toerbeurt houden we het op korte afstand voor zijn mond en neus. Draait hij zijn hoofd dan laten wij het kapje meebewegen zodat hij toch steeds zuurstof krijgt. Paul meet dat de zuurstofsaturatie steeds minder wordt. In zijn onrust trekt Joppe zijn pyamatrui uit, schudt hij dekens van zich af. Zijn hoofd gaat van links naar rechts, hij komt half overeind uit zijn stoel en zakt weer terug en hij praat, maar wat hij zegt, we kunnen het niet verstaan. Wat gaat er in hem om? Paul of ik houden zijn handen vast, met praten kunnen we hem niet meer bereiken maar misschien voelt hij de verbinding nog. We zien dat hij het moeilijk heeft, heel moeilijk. En als ik weer eens zijn handen in die van mij heb zeg ik het hem: “Joppe, als je wilt stoppen met ademhalen, dan doe dat maar, dan stop je er gewoon mee,  het is goed.” Dat mag.” Gek is dat, even daarna kalmeert Joppe. Hij accepteert het kapje voor zijn gezicht, we hoeven het er niet meer voor te houden. Hij lijkt in een rustige slaap gevallen. Paul, opa en Martin zitten naast hem.  Ik begin wat te rommelen in de keuken en ga even naar mijn kamer boven. Ik moet bewegen, mijn aandacht op iets anders richten, even maar. 

“Gerda, je moet komen, nu”, roept mijn broer. Ik ren de trap af, de kamer in. Joppe is rustig. Te rustig.

 

 

Oké, ik doe het.  Ademhalen is veel te vermoeiend geworden. Ik stop … nu. Ooievaar.

 

Het is 17.50 uur, zondag 3 januari 2010.

 

December 2009
Na die prachtige wensdagen zijn Sint Maarten en de intocht van Sinterklaas de opmaat naar de feestmaand bij uitstek – december. Joppe vindt deze maand – al vanaf dat hij een kleine jongen was – Zijn Seizoen. Een beetje gelijk heeft hij wel. Sinterklaas, feest van de kinderen en dan Kerst met zijn verjaardag. Tradities vorm en inhoud gegeven met rituelen, daar houdt hij van.  Toen hij klein was al, voordat hij naar bed ging, samen koffie drinken, hij een warme chocolademelk. En dan welterusten zeggen. Hij maakte er samen met Paul een heel ritueel van waarbij hij Paul met speelse tikjes op de wang tot de orde riep wanneer die – met opzet, het was tenslotte een spel  - de welterustenzinnetjes als “slaap lekker”, “droom fijn”en “tot morgen” in de verkeerde volgorde zei.
 Zo begon jaarlijks ook de feestmaand met wat gewoontetjes die niet overgeslagen konden worden. Ergens in november al kwamen de reclamefolders van Intertoys  en andere speelgoedwinkels. Als Joppe thuis kwam uit school gaf ik ze aan hem: “alsjeblieft Joppe, je vakliteratuur”.  En dan wist hij dat zijn seizoen op het punt stond om te beginnen.  Hij bestudeerde ze intensief en maakte met uitknipte plaatsjes welhaast een boekwerk van zijn verlanglijstje. Nadat Sinterklaas in Kessel was gearriveerd één maal per week schoen zetten, tekening en wortel er in, liedje zingen, het hoorde er allemaal bij en zelfs toen hij al lang wist hoe het echt zat met Sinterklaas vond hij schoen zetten er toch nog echt steeds bij horen.
De aftrap van de feestmaand was, kort voor Sinterklaas een bezoekje aan de Kerstmarkt van het tuincentrum bij ons in de buurt en altijd kwamen we wel thuis met een paar kerstsnuisterijen, meestal heerlijke kitsch maar samen genoten we ervan, het hoorde bij kerst.
Ook Sinterklaasavond verliep volgens een vast patroon, door Joppe geënsceneerd. Er moest warme chocolademelk zijn en speculaas. De salontafel aan de kant, kaarsjes aan en de mand met cadeautjes ergens in huis verstopt, die gevonden moest worden en dan omgekiept op het vloerkleed in de zithoek. Een berg prachtige pakjes in sinterklaaspapier. Om beurten uitpakken en over en weer de cadeaus bewonderen. Natuurlijk werd Joppe altijd te veel verwend door Sinterklaas en nu in 2009 is het niet anders. In tegendeel, we willen hem de hele wereld geven om hem een beetje blij te maken.
Ongeveer een week na Sinterklaas is het tijd om een kerstboom te gaan kopen. Al een aantal jaren doen Joppe en ik dat samen, alweer zo’n rituele gewoonte. We gaan van aanbieder naar aanbieder, kijken kritisch naar de bomen: hun grootte, of ze mooi vol en rond zijn. Want daar houden we van – een brede boom met veel takken waarin we al de bling bling kwijt kunnen . Weer een paar dagen later, meestal in het weekeinde is het tijd om de boom naar binnen te halen en op te tuigen. Na al het voorwerk begint het  leuke deel dat Joppe en ik al jaren op rij samen voor onze rekening nemen. Eensgezind hangen Joppe en ik de ballen, lantarentjes, huisjes, engeltjes en vogeltjes in de boom. En traditiegetrouw op de achtergrond een kerstcd met van die heerlijke Amerikaanse klassiekers, te beginnen met Little Drummerboy. Tenslotte breng ik de rest van de woonkamer in kerstsfeer.  Zo zou het ook nu moeten gaan maar als we bezig zijn de boom te versieren geeft Joppe de brui er aan en gaat op de bank zitten kijken. “Ik heb geen zin meer”, zegt hij maar ik vraag me bezorgd af of het soms te vermoeiend voor hem is. Ik wil het niet zien of horen maar het is er wel: Joppe gaat geleidelijk achteruit. Ik blijf hopen op een wonder. De kanker die zichzelf van binnen uit vernietigt, sneller afsterven van kankercellen dan aangroeien, iets dergelijks. Het komt voor heb ik me laten vertellen, dus waarom dan niet bij Joppe? Hij heeft het verdient en hij is zo jong, zo krachtig en sterk, dat zou toch moeten kunnen dat zijn lijf die kanker overwint?
Maar nee een wonder kondigt zich niet aan, in tegendeel,   Joppe gaat meer hoesten en krijgt het benauwder. Hij wil niet meer naar het ziekenhuis maar wij willen dat hij de surprise party die zijn vrienden voor hem aan het organiseren zijn en  kerst met  zijn verjaardag, in een goede conditie kan beleven. Paul overlegt met de longarts en weet Joppe over te halen: wel weer naar het ziekenhuis om een drain te laten plaatsen, maar dan weer naar huis en na een paar dagen één nachtje ziekenhuis om dat ding er weer uit te halen. Gelukkig … respijt.
Ik vind het fijn dat Paul met ziekteverlof thuis is, hij kan veel bij Joppe zijn want ik ben druk met mijn werk. Joppe vindt het heerlijk om veel tijd samen met Paul door te brengen, Paul was door drukte op zijn werk, vaak zo weinig thuis. En nu kan Joppe volop genieten van samen zijn met zijn vader. Ik ben nu degene die veel van huis is want  vanaf 1 januari zijn we een nieuwe (fusie)gemeente. Er staat een grote verhuisoperatie op stapel. Alle medewerkers van de oorspronkelijke vier gemeentes onder één dak.  Het samen komen in één gebouw een beetje luister bij zetten, dat is mijn taak. Dus er is veel te regelen en te organiseren. Op maandag 21 december is het zo ver. Diezelfde dag is Joppe met een drain in zijn lijf, druk met de kerstlunch die hij samen met wat anderen heeft georganiseerd. Moeder en zoon ieder voor zich maar toch op een bepaalde manier met hetzelfde bezig. En dan is het kerstvakantie. Op 22 december  gaat Joppe naar het ziekenhuis om de drain er uit te laten halen. Hij moet een nachtje blijven maar hij is merkbaar  opgeknapt. En dat is maar goed ook want de surprise party staat op stapel. In het diepste geheim georganiseerd door zijn vrienden, wij zijn in het complot betrokken. We moeten hem mee lokken naar de kantine van de hockeyclub waar het feestje zal plaatsvinden. Het is best moeilijk om het geheim te houden voor Joppe. Ik vind het zo leuk voor hem, ik kijk er zo naar uit. Ik heb toen Joppe in het ziekenhuis lag flessen whisky gekocht voor de leden van de piperband die tijdens de party voor Joppe zal optreden. Die flessen drank gebruik ik voor een flauwe, volgens mij erg doorzichtige smoes om Joppe mee te slepen. Het lukt. Onder het mom dat ik voor mijn werk die flessen moet afleveren bij de hockeyclub voor het bestuur – de club viert een soort jubileum of zoiets – vraag ik Paul en Joppe om voor de gezelligheid met mij mee te gaan.
Een laag gebouwtje, verloren in een sneeuwwit landschap, verlaten lijkt het. Maar de deur is open, dat wel maar binnen … geen mens te zien. Een beetje bleu kijken we rond. Wat nu? Paul en ik weten het vanaf hier ook niet meer. En dan knalt het los. Van achter de bar komen in eens met veel tada de vrienden van Joppe te voorschijn. Hij is flabbergasted, echt totaal verrast. Dat was de bedoeling. Het is gelukt. Het wordt een super gezellige middag met Joppe in het middelpunt.
Zijn vrienden hebben zich uitgesloofd. De kantine is in Schotse sferen gebracht, er zijn hapjes, uiteraard met zalm die ze gezamenlijk onder begeleiding van de vader van één van hen, hebben klaar gemaakt. Er is genoeg te drinken, er is goede achtergrondmuziek. Er zijn ook een paar leraren en Joppe’s klassementoor komt in Schotse outfit samen met de piperband binnen marcheren.  Ze verzorgen een mooie serenade voor Joppe. Later in de middag verdwijnt de hele vclub jongelui naar buiten om te spelen in de sneeuw: sneeuwballen gooien en sleetje trekken. En Joppe doet mee en is blij en trots dat het hem zelfs lukt om zijn exlief op het sleetje voort te trekken.  Met wat mimespel en een dansles voor Joppe door zijn liefste vriendin loopt de middag op zijn einde. Een schitterend begin van een hopelijk heel mooie kerstmis.
Eerste kerstdag brengen we met zijn drietjes door. Paul neemt Joppe mee om een stukje te rijden en verwisselt op een landweggetje met hem van plaats, Joppe mag een stukje rijden. Hij  vindt het geweldig. Verder is het een rustig dagje, gewoon samen wat TV kijken en ’s avonds lekker eten. Dat is maar goed ook want gisteren was een drukke dag en ook morgen belooft druk te worden, met visite, uit eten gaan en niet te vergeten de eerste rijles voor Joppe. Hij wordt 18 jaar. Dat toch maar wel.
De eerste rijles, ook weer zo’n verrassing, want wie krijgt een rijles op Tweede Kerstdag, nou Joppe dus. Enige tijd voor Joppe’s verjaardag belde ik de rijschool met de vraag of Joppe de dag na kerst z’n eerste rijles kon krijgen? Ik vertelde dat hij met kerst 18 zou worden en dat we hem met die rijles willen verrassen. Nou ja, dat kan wel, maar er moeten daarna nog wel wat formaliteiten geregeld worden om verder te kunnen gaan, o.a. moet er een gezondheidsverklaring komen. Ohh, … ja daar is dus een probleem, die kan Joppe dus niet krijgen. Er rest me niet anders dan de situatie uit te leggen. Dat Joppe waarschijnlijk nooit zijn rijbewijs zal halen en in ieder geval nooit zo ver zal komen dat hij echt auto gaat rijden, dat hij niet lang meer te leven heeft maar dat we hem die ervaring van je wordt 18 en je gaat leren autorijden, niet willen onthouden. Aan de andere kant van de lijn is het heel kort, heel even stil en dan: “Oh, maar als het zo zit dan krijgt hij zijn eerste rijles echt op zijn verjaardag, dan komt mijn man zelf. “ “Ja maar, kan dat dan, jullie zullen toch ook zelf plannen hebben voor die dag?” “Geen probleem, dit doen we graag, zullen we afspreken om 11.00 uur?” En dus krijgt Joppe op tweede kerstdag 2009 zijn eerste rijles. Gewoon omdat er goede hartelijke mensen zijn. Buren, overburen, iedereen komt naar buiten om te zien hoe Joppe achter het stuur gaat zitten van een knalgele auto met een grote L op het dak, en na enig uitleg weg rijdt.
Het wordt een gezellige verjaardag met eerst de buurfamilie en daarna de hele familie op bezoek en met z’n allen uit eten. Er worden veel foto’s gemaakt, ook 3-D en dat is bijzonder. Kijk ik door een speciaal kartonnen toestelletje waar de foto ingeschoven wordt, dan zie ik Joppe weer staan bij de tafel in de kamer, trots poserend bij zijn uitgestalde cadeaus.
Het wordt een latertje, die avond vooral omdat een deel van de familie blijft slapen en er lang wordt nagepraat. Maar gelukkig de volgende dag als ook de laatste familie vertrokken is, daalt de rust over ons huis. Joppe is zichtbaar vermoeid, hangt wat voor de TV, meer kan hij niet opbrengen. Dat zijn we tegenwoordig wel gewend, dus we kijken er niet van op. Maar wel worden we meer alert, meer gespannen,  want Joppe hoest veel , heeft koorts, pijn in de spieren en hoofdpijn. Hij gaat nauwelijks nog naar zijn kamer en hoe mooi hij zijn nieuwe bouwpaketten ook  vindt, hij gaat er niet mee aan de slag. We weten het, we moeten onder ogen zien dat het einde in zicht begint te komen.  Ik moet gaan voorbereiden. Joppe heeft aangegeven dat hij begraven wil worden op de begraafplaats van de parochiekerk in Helden. Dat ligt in het groen, hij komt er iedere dag langs op de fiets naar school en hij vindt het er mooi. En dus moet ik de deken vragen of dat goed is en of een eventueel afscheid in Helden in de kerk mag plaatsvinden. Moeilijk en vreselijk om te doen, maar we weten dat we met dit verzoek niet langer meer kunnen wachten. En het gaat om de vervulling van Joppe’s wens, dat maakt dat het lukt om de mail op te stellen en te verzenden. Als snel krijg ik een zeer positieve reactie van de deken. Joppe kan daar in Helden begraven worden en ja we mogen zeker bij hem in de kerk afscheid nemen van Joppe. Ik vind het fijn dat ik dit aan Joppe kan vertellen, dat hij weet dat zijn wens vervult zal worden.

Paul luistert naar de longen, meet bloeddruk, meet de zuurstofsaturatie in het bloed, kortom houdt Joppe  scherp in de gaten. In overleg met de longarts komt er zuurstof in huis. Dat vindt Joppe toch wel weer overdreven. Het gaat toch al weer beter? Op het moment dat de zuurstof wordt afgeleverd zit hij zelfs weer aan tafel te werken aan één van zijn bouwpaketten en gaat hij later op de middag met Paul naar een treinenwinkel in Duitsland. Maar de volgende dag, als Joppe zijn tweede rijles heeft, blijkt dat hij die zuurstof toch nodig heeft, de les gaat niet zo goed, gewoon omdat Joppe de lucht niet heeft, benauwd is. ’s Middags geeft hij toe en krijgt hij via de neus zuurstof toegediend. En dat helpt, Joppe leeft op en geniet van het bezoek van Han van de harmonie van Paul. Het is 31 december, Oud Jaar. ’s Avonds gaan we als van ouds met z’n drieën fonduen, tenminste dat is het plan, want als de visite vertrokken is, is het met de energie van Joppe ook gedaan. Ik stel voor om het fonduen maar te schrappen maar daar wil Joppe niets van weten. Dát gaan we gewoon doen, net als anders. En dus zet ik alles klaar- net als alle vorige jaren. Maar zitten aan tafel, eten, kauwen – Joppe houdt het niet vol. Alleen wat vruchtjes, die makkelijk naar binnen glijden. Met wat kussens in de rug installeren we hem op de bank, terwijl wij toch ‘gewoon’ door gaan met ‘gezellig’ fonduen, net als altijd.
En dan … 12.00 uur – middernacht. Op TV aftellen, buiten beginnen de kerkklokken te luiden. Wat moeten wij, elkaar en Joppe gelukkig nieuw jaar wensen? Dat gaat niet, dat is onmogelijk. En dus geven we elkaar en Joppe woordeloos een kus en een omarming terwijl buiten het vuurwerk losbarst, een vreugdegroet aan het nieuwe jaar. Joppe zit op een stoel voor het raam te kijken, sms-t ondertussen veel van zijn vrienden. Die zijn ook allemaal ergens daar buiten – feest vieren, plezier maken. Hij wenst ze een gelukkig nieuw jaar en krijgt het ene na het andere sms-je terug. Ik zie en ik voel de eenzaamheid van Joppe. Zijn vrienden daar – leven, hij hier – aan het einde van zijn leven. Het is 2010.

De dag na mijn verjaardag begint mijn laatste week, maar dat weet ik dan nog niet. Ik ben hondsmoe die dag maar dat ben ik inmiddels gewend. Een actieve dag wordt altijd gevolgd door een bijkomdag. Komt natuurlijk omdat ik ziek ben en daardoor kortademig. Dat laatste lijkt wel steeds sneller steeds erger te worden.  Net voor mijn verjaardag nog een drain gehad en nu begin ik het alweer te merken - hoesten en weinig lucht krijgen. Ik bivakkeer in de woonkamer omdat het naar boven naar mijn kamer gaan  een hele onderneming is vandaag. Zo vermoeiend. Bovendien vind ik het wel fijn – pap en mam om me heen, wat leven en als ik wat nodig heb hoef ik het maar aan te geven. Ik doe niet veel, ik hang wat in de stoel voor de TV en pap of mam hangt en kijkt met me mee. Dood zijn is niet zo erg, maar dood gaan wel. Het is zó’n eenzame aangelegenheid. Want hoe goed ook bedoeld, ze kunnen niet anders dan naast me zitten.
Al in september schreef ik in mijn schrift hoe en waar ik begraven wil worden,  welke muziek ik wil, en hoe mijn grafsteen er uit moet zien – maar het is me gelukt, ik ben 18 en nog niet dood. Het hoogseizoen mag dan voorbij zijn maar míjn seizoen nog niet.  Er staan nog wel wat dingetjes op stapel. En in het nieuwe jaar – op 9 januari ga ik met twee van mijn leraren, pap, mam en opa naar Ieper, de slagvelden van Wereldoorlog I bekijken. Eén van die twee docenten – meneer Meester weet heel veel van Wereldoorlog I en is al vaak in Ieper geweest. Hij weet wat hij mij moet laten zien. We moeten rekening houden met veel lopen en modder, dus laarzen mee. Ik verheug me er op. Maar eerlijk gezegd vraag ik me stiekem ook wel af of het dan nog wel zal gaan, ik ben zo kortademig. Maar als mam zich dat hardop afvraagt dan ergert me dat enorm, het maakt me boos . Ik laat niet merken dat ik er ook wel bang voor ben en reageer kribbig en stoer: “natuurlijk kan ik dat, desnoods moet ik maar wat vaker rusten, desnoods in een rolstoel, maar gaan zal ik.”

 

Maar nu eerst de dagen tussen kerst – mijn verjaardag en Oud en Nieuw. Dat vieren pap, mam en ik zoals altijd met z’n drieën. We gaan vleesfonduen. Dat doen we al jaren zo. Tradities, daar houd ik van.
De eerste dagen na kerst  verlopen rustig. Ik ga toch af en toe maar weer naar mijn kamer en heb via MSN nog wat gesprekjes met wat vrienden. Beetje napraten over de surpriseparty, wat grappen over leraren en over hoe we de kerstdagen zijn door gekomen. Dat was maandag, de 28ste. Het zou de laatste keer zijn, wist ik veel.
Op mijn kamer ben ik een treinbaan aan het aanleggen met van alles erom heen: huisjes, autootjes, een station, bomen – van alles. Ik probeer wat nieuw gekregen huisjes in elkaar te zetten en te verven maar het lukt me maar kort om er mee bezig te zijn. Het is té vermoeiend. Ik baal er echt van. Ik heb het ook weer vaak koud en m’n spieren krampen, er zit slijm in m’n keel en lijkt zelfs wel – in mijn wangen, ik wist niet eens dat dat ook al kan. Het is allemaal zo vervelend, ik begin er zó moe van te worden, was het met al die ellende nou maar eens afgelopen! Rare gedachte, ik wil niet dood maar ik wil wel dat hoesten, die kortademigheid,  die vermoeidheid, die krampende spieren en die kou  in mijn lijf, dat alles wil ik kwijt en dat … kan alleen maar door de dood.
Ik voel me met de dag meer kortademig worden.  Pap houdt mij goed in de gaten, hij luistert naar mijn longen, voelt mijn pols en zet een metertje op mijn vinger waarmee hij kan zien of ik genoeg zuurstof in mijn bloed heb. Ik heb gezegd dat ik absoluut niet meer opgenomen wil worden in het ziekenhuis, ik heb het ermee gehad, bovendien wat baat het nog? Toch belt pap met de longarts en samen besluiten ze dat ik zuurstof aan huis krijg. Een grote fles met een lange slang, zodat ik me door het huis kan bewegen, met aan het uiteinde een mondkapje. Laat maar komen, maar ik denk dat het wel wat overdreven is, dat heb ik niet nodig, zo erg is het nu ook weer niet.
Ik zit in de woonkamer een bouwpakketje in elkaar te zetten als die fles gebracht wordt, een heel gevaarte. We moeten een sticker op de voordeur dat we zuurstof in huis hebben, dat schijnt in bepaalde situaties gevaarlijk te kunnen zijn. Zet dat ding, die fles maar in een hoek, ik kijk er niet naar, heb geen interesse, laat mij maar lekker verder bouwen. Ik heb het niet nodig, vandaag voel ik me al weer wat fitter dan gisteren. En ga ik in de middag lekker met pap naar de treinenwinkel in Duitsland. Het is gezellig zo samen met pap op pad. Het rondkijken in die winkel – tje wát vermoeiend.
De volgende dag – de laatste van 2009 – heb ik mijn tweede rijles. Het gaat niet zo goed maar dat komt vooral doordat ik te weinig lucht kan krijgen.  Daarna ga ik voor het eerst toch aan die fles zuurstof en ik moet zeggen: het helpt, het lucht letterlijk op, ik voel me gelijk een stuk beter.  Dat is mooi want ik krijg bezoek van Han van de harmonie van pap. Een leuke vent waarmee je goed kunt grappen en dat doe ik dan ook. Op mijn surprise party heb ik een fles whisky gekregen en dat terwijl ik geen alcohol drink. Inmiddels weet ik dat de fles gevuld is met cola, gewoon een leuk geintje van mijn vrienden. Nu heb ik mijn kans. Ik stel voor de fles whisky open te maken en er één te drinken. Zelfs pap kijkt verbaasd. “Ik ga toch dood, dan kan ik het nu best wel proberen, het maakt niets meer uit.” En dus pakt pap whiskyglazen uit de kast, maken we de fles open en schenk ik de inktkleurige whisky in. Mam komt binnen op het moment dat we proosten. Een betere timing was niet mogelijk geweest. Het is gewoon een vrolijke gezellige middag.

 

Als Han vertrokken heb ik de pijp leeg. Mam vraagt of we wel moeten gaan fonduen, is het niet te veel voor me, wil ik niet liever rustig op de bank liggen. Nee dus, ik wil dat we fonduen, gewoon zoals ieder jaar, een gewoonte die ik ook nu in ere wil houden. En bovendien, op de bank liggen kan ik helemaal niet, dan begin ik juist te hoesten. Maar ik heb het wel heel erg koud, sla een vracht fleecedekens om me heen en zo zit ik dan aan tafel. Vlees eten lukt niet, het kauwen en slikken vergt teveel kracht. Wat zachte vruchtjes die als vanzelf naar binnen glijden dat is alles wat ik eet, maar ja erg veel trek heb ik eigenlijk helemaal niet. Het zitten aan de tafel houd ik niet vol en zo beland ik toch op de bank met een stapel kussens in mijn rug zodat ik niet zoveel hoef te hoesten. Ik heb het koud, ik ben zó moe en ademhalen is zó vermoeiend. Die zuurstoffles, ik zal er toch aan moeten geloven.
En dan is het twaalf uur. De klokken luiden, buiten barst het vuurwerk los. Ik kijk, op een stoel door het achterraam, pap en mam staan om me heen. Een vreemd moment want hoe kunnen we elkaar nou gelukkig Nieuwjaar wensen?  Ik ga dood, pap en mam weten niet zo goed wat ze moeten zeggen of doen en dus kijken we maar naar wat er buiten gebeurt. Ondertussen SMS ik mijn vrienden en wens hun een gelukkig Nieuwjaar. Het is de enige weg waarlangs ik hun kan bereiken om ze het beste te wensen, nu het nog kan.  Ik krijg veel berichtjes terug, ‘ook voor jou een gelukkig Nieuwjaar’, goed bedoeld maar dat gaat er niet meer van komen, dat weet ik nu wel. En gek genoeg, het doet me niet meer zoveel. Eerder was ik soms in paniek of boos of domweg heel verdrietig, maar nu … berusting en gek genoeg uitkijken naar het moment dat ik van al die ellende af ben. Anderzijds vind ik het stiekem wel goed van mezelf dat ik het heb gehaald: 2010.

 

 

 

 

Augustus 2009

We zijn weer thuis, vakantie voorbij. . . Joppe is er goed aan, hij is flink gebruind in de vakantie, wenkbrauwen, snor en baard zijn weer terug en op het hoofd staan stoppeltjes. Maar ook heeft hij nergens last van, eet en drinkt hij goed en slaapt hij goed, ook weer niet te veel. Het is niet te geloven dat hij zo ernstig ziek is. Joppe en ik botsen af en toe ook flink met elkaar, daar voel ik me heel akelig onder. Gisteravond is dat tot een uitbarsting gekomen en hebben we eindelijk met elkaar gepraat. Ik hoop dat het nu beter gaat.
Met Paul en mij gaat het minder. Ik heb flink last van mijn darmen, de colitis speelt weer op. Natuurlijk niet verwonderlijk met al die stress en spanning. Tegen mijn zin in gaat Paul toch weer gewoon naar het werk. Ik vind dat hij zich ziek moet melden maar dat wil hij niet. Het zit me behoorlijk dwars, ik vind het destructief, hij maakt er zichzelf mee kapot maar uiteraard heeft het ook zijn weerslag op mij, op Joppe, op ons gezinsleven. Maar er valt nu niet met hem te praten, ik sta aan de zijlijn en kijk toe. Dus stort ik mij op het opruimen van de vakantiespullen, van al mijn papieren op de keukentafel, opruimen, opruimen,  opruimen. 
Een doodzieke zoon, al zie je hem dat nu niet aan, een gestresste man die maar door gaat terwijl zijn collega’s hem de deur hebben gewezen en wat ga ik doen: Opruimen.
Paul heeft zijn eerste werkdag erop zitten, het was wat patiënten betreft te doen maar het contact met de collega’s was moeilijk. Eén van hen kwam aan het eind van de dag vragen hoe het met Joppe was en zeggen dat het toch allemaal zo tragisch was! Hij vroeg Paul ook hoe de vakantie was geweest. Paul heeft gezegd dat Joppe een fijne vakantie heeft gehad maar wij niet. En ook dat het weer beginnen met werken fijn was, het contact met patiënten maar dat het moeilijk is om te weten uitgekotst te zijn door de collega’s. Reactie: nou, nou zo is het nu ook weer niet. Tja hoe dan wel …? Ik vind het goed van Paul dat hij dit allemaal gezegd heeft en van zijn hart geen moordkuil heeft gemaakt. Zo zou hij vaker moeten doen. Mijn stemming is er zelfs enigszins door verbeterd. Ik ga ook weer aan het werk ondanks mijn pijnlijke darmen.  Paul vindt het moeilijk, ziet het als falen, maar toch heeft hij besloten zich ziek te melden. Het gaat gewoon niet meer. Ik ben blij dat hij dit besluit heeft genomen.
Joppe lijkt goed te gaan, hoewel ik hem af en toe een klein hoestje hoor doen. Het lijkt een beetje schorig, dus alsof er slijm ergens zit. Ik vind het nauwelijks voor te stellen dat Joppe zo ernstig ziek is, waarschijnlijk dood gaat. Tegelijkertijd is het alsof we nu in een soort vacuüm leven, een soort luchtledige tussenruimte tussen verleden en toekomst. Maar ik wil nog steeds geloven in een wonder, geloven in de genezing van Joppe. Ook in dat geval is het nu de tijd tussen verleden en toekomst. Dat geldt ook voor het werk van Paul, ons totale bestaan. Ik weet niet meer wat ik voel, misschien is het wel zo dat ik niet meer durf te voelen. Ik durf niet te denken aan hoe het afloopt met Joppe, niet in negatieve zin, niet in positieve zin. Ik durf niet te denken aan de toekomst en kan geen echt plezier beleven aan het hier en nu. Er ligt een doffe grijze deken over mij heen, daaronder is het bedompt, onaangenaam, benauwd.
Paul heeft nu tijd voor Joppe, gaat samen met hem naar een modeltreinenwinkel in Duitsland. En we gaan op een zondag, begin september, naar Noorbeek dat 65 jaar geleden bevrijdt is. Nu is er een stoet van legervoertuigen uit de tweede wereldoorlog. Die stoet zien we voorbij trekken en daarna bekijken we de voertuigen van dichtbij op hun parkeerplek ergens in een wei bij een boerderij. Terug richting huis maar eerst in Thorn een pannenkoek eten.
Joppe gaat op de fiets naar vrienden, eten bij Mc Donalds en film kijken. Ik hoop zo dat het fijn en leuk voor hem is. Uit met en bij vrienden zonder zijn ex-lief. Dat is goed. School begint weer, kortom het leven krijgt zijn normale loop waarin bloed prikken, controle bezoekjes bij de specialist, als helemaal als erbij horend zijn opgenomen.

 

De Rome-reis van Joppe staat op stapel. Hij gaat met allemaal meiden van de gymnasiumklas, waaronder ook zijn ex-lief een hele week naar Rome. Er gaat een extra leerkracht mee zodat die Joppe kan begeleiden in het geval hij het in Rome niet trekt, te moe is om mee te doen of zelfs ziek wordt. We zoeken adressen van ziekenhuizen in Rome, er komt een Engelstalige brief met daarin wat hij mankeert en van Paul krijgt hij een berg medicijnen mee voor het geval dat. En dan brengen we Joppe naar het vliegveld in Weeze, zwaaien hem uit. Ik had nog voorgesteld aan de moeder van excie dat wij de beide Rome-gangers zouden brengen en eventueel ook halen maar nee … ex reed al met de ouders van een vriendin mee. Maar op het vliegveld bleek het een leugen. Ex was gewoon in haar eentje gebracht door pap en mam. Ach, jammer voor Joppe maar mij kan het verder niet boeien. Die ouders … die sporen gewoon niet.
Joppe belt één keer uit Rome, hij heeft koorts, wat moet hij doen? Paul zegt hem welke medicijnen hij moet aanspreken en dat is het dan. Wij blijven toch wel in spanning achter, heeft hij het naar zijn zin,  zal het allemaal goed blijven gaan? Maar eigenlijk is het ook wel fijn om even een week lang niet te hoeven zorgen, niet te hoeven letten op ieder gebaartje, iedere gezichtsuitdrukking, hoestje of kuchje. Maar ook hem missen, eigenlijk stiekem willen kunnen gluren hoe het hem daar in Rome vergaat. De avond voordat Joppe terug komt gaan Paul en ik samen uit eten, het is gezellig maar ook vreemd. Is dit zoals het binnenkort zal zijn. Wij, met z’n twee, zonder Joppe om ons heen?
Als we hem na een week weer in Weeze ophalen, komt hij hondsmoe op ons toe lopen. Bijna automatisch spreiden we onze armen om hem op te vangen. Hij lijkt nauwelijks meer op zijn benen te kunnen staan. Maar hij straalt en in de auto al begint hij te vertellen. Hij heeft het zo geweldig gehad. Rome is zó mooi en het was zó gezellig. Thuis op de bank ratelt hij door. Hij heeft zelfs souvenirs voor Paul en mij mee gebracht. Hij is er stellig over dat Rome niets voor mij is. Teveel lopen, trappen op en af, dat zou ik niet kunnen, daarvoor is mijn conditie en zijn mijn benen te slecht. Een doodzieke jongen, die dit allemaal heeft gedaan, zegt mij, een vrouw met een aandoening waarmee ik honderd kan worden en een kunstknie waardoor ik weer kan gaan en staan waar ik wil, dat Rome te vermoeiend voor mij zou zijn. Ik ervaar het als een contradictie, het verward me en verrast me. Hij lijkt het te zeggen uit een oprechte betrokkenheid en zorg om mij.
Wat zijn Paul en ik opgelucht, wat zijn wij blij. Dit heeft Joppe toch maar mooi mee kunnen maken.

 

En er staat meer op stapel. Joppe wilde altijd al graag naar Engeland en dus gaan we in de herfstvakantie. Ondertussen is er nog een andere verrassing voor Joppe in voorbereiding, in gang gezet door onze buren. Zij hebben ervoor gezocht dat Joppe een wensdag krijgt van de Stichting Doe een Wens. Corine en Marion komen bij ons op bezoek, vragen Joppe het hemd van zijn lijf. Natuurlijk over zijn ziekte maar vooral over zijn hobbies, wat hij altijd eens heeft willen doen, wat hij lekker eten vind, over zijn vrienden. Het is een leuk en gezellig gesprek. Met de input die ze van Joppe hebben gekregen gaan ze aan de slag om een heel leuke dag voor hem te organiseren.
Ondertussen ben ik druk met de voorbereiding van de reis naar Engeland. Joppe heeft via zijn vliegforum op internet navraag gedaan waar we zeker naar toe moeten. Daar is Duxford uitgekomen. Een vliegveld ten noorden van Londen in de buurt van Cambridge. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stegen hier de RAF-vliegtuigen op om doelen in Duitsland te bombarderen. Nu is het een groot luchtvaartmuseum met uiteraard heel veel aandacht voor de RAF. De houten barakken waarin de bemanning verbleef zijn er nog te zien en natuurlijk heel veel van die toestellen. Daar wil Joppe naar toe en dus ga ik op zoek naar een hotelletje in die buurt. Het moet speciaal zijn, het moet die echte Engelse sfeer hebben. Cottage-achtig, pleisterwerk, laag, houten balken. En uiteindelijk vind ik: The Old Ferryboat Inn. Alleen de naam al! En de foto’s die ik zie op de website … het is precies wat we zoeken, wat Joppe zal aanspreken. Eén telefoontje … en het is geregeld. Er is plek voor ons. Nu nog even de overtocht vanuit Hoek van Holland regelen en we kunnen gaan.
Het wordt een prachtige reis, met behoorlijk goed weer, ook nooit weg. Het hotelletje is in het echt net zo mooi als op de foto’s. Een laag gebouwtje, wit gepleisterd, met rieten dak en erkers.  Binnen lage plafonds, houten vloeren en een balken plafond waarbij het soms oppassen is om je hoofd niet te stoten. Overal hoekjes om te zitten, te eten. Een beetje een pub. De kamers boven zijn klein en eenvoudig, te doen voor een paar nachtjes. De gastvrijheid is enorm, dat blijkt de volgende ochtend meteen bij het ontbijt. Als Joppe en ik als eersten naar beneden komen en een tafeltje kiezen in één van de erkers dan blijft dat de volgende dagen voor ons gereserveerd. Het real english breakfast is helemaal naar Joppe’s zin. Hij zit nu onder de Prednison wat zijn eetlust enorm heeft vergroot. Ei, spek, zalm, van die grote champignons (portabella’s) en geroosterd brood, het gaat er allemaal in. En een speciaal voor hem gemaakte warm chocolademelk maakt het helemaal af.  Tot twee keer toe brengen we een dag door op het vliegveld Duxford. Samen met Paul geniet Joppe van alles wat hij ziet. Ik houd me wat op de achtergrond. Aan mij is zo’n museum niet zo besteed, ik heb geen verstand van techniek en al gauw is voor mij een vliegtuig soms wat ouder, soms wat nieuwer maar toch gewoon een vliegtuig. Ik ga dan ergens op een bankje of stoel zitten, pak mijn boek en ga lezen, net zo lang tot Paul en Joppe zich bij mij melden om weer eens een hal verderop te gaan kijken. Een dagje Cambridge met zijn Colleges is voor ons alle drie leuk. Als we op het punt staan om op weg te gaan komt de eigenares van de Old Ferryboat naar buiten gerend, papiertje in de hand met daarop het adres van een pub. Daar moeten we beslist naar toe. Het is de plek waar de RAF-piloten hun vrije tijd doorbrachten, een pintje dronken en met het vuur van hun aanstekers op het lage plafond teksten schreven en zelfs de omtrek van de bardame hebben geschilderd. Het is nu nog steeds te zien. We bezoeken verschillende colleges. Ze hebben allemaal hun eigen sfeer. Sommige zijn statig en streng, anderen hebben een warmere en intiemere uitstraling met mooie binnentuinen, ronddartelende eekhorentjes. Maar bij allemaal de zichtbare tradities die in ere gehouden worden. Een rondvaart op de Cam langs de achterzijde van de colleges maakt de dag compleet. 
We eten meer dan eens heerlijke pizza in Huntington, een klein Engels provinciestadje en we toeren door het landschap van East Anglia, lopen wat rond in  het marktstadje Saffron Walden met z’n vakwerkhuisjes en winkeltjes met ouderwetse etalages.
Joppe vindt alles even mooi. Dit is het Engeland waar hij zou willen wonen, zou willen leven. Die typisch Engelse sfeer, die mengeling van traditie met eigentijds, die netheid maar toch ook weer rommeligheid, de gastvrijheid en de gewoonheid van excentriciteit. Hij houdt ervan. En ik kan me voorstellen dat Joppe hier woont.  Stel je voor dat hij enige tijd in Cambridge zou kunnen studeren. Hij wil geschiedenis doen, dus wat dat betreft zou het zomaar kunnen. En dat hij dan blijft plakken daar, er gaat trouwen, kinderen krijgt, ergens een huisje koopt op het Engelse platteland. Maar …  o ja … hij is ziek, hij gaat dood.
De week vliegt voorbij, en na nog een frites ergens aan een boulevard langs de zee, in een zaak die helemaal American style is, wat Joppe weer helemaal super vind, gaan we slapend in onze hut op de boot terug naar Nederland. Zaterdagochtend vroeg thuis komen, de dag rustig aan doen want zondag staat er al gelijk een nieuwe ervaring op het programma. De Wensdag van Joppe, wat zullen Corine en Marion voor hem in petto hebben?

 

Het wordt een ware feestdag. Al heel vroeg stopt er zo’n ouderwetse – witte – Citroën voor de deur. Onze taxi, zo één die omhoog komt wanneer hij gestart wordt, een strijkijzer. Joppe mag voorin zitten naast de chauffeur die de zoon blijkt te zijn van een piloot die tijdens de Tweede Wereldoorlog  in Australië  - meen ik - was gestationeerd en dus ook in die buurten heeft gevlogen. Onze chauffeur weet daardoor heel veel van de Tweede Wereldoorlog en vliegtuigen uit die tijd. Voorin wordt dan ook druk gepraat, Paul en ik genieten stilletjes op de achterbank. We rijden Eindhoven voorbij – dus geen parachutesprong op vliegveld Eindhoven, wat we stiekem een beetje hadden verwacht. Het lijkt wel of we op de Efteling aankoersen, het zal toch niet waar zijn? Dat sluit op geen enkele manier  aan op Joppe’s wensen. Maar we belanden in een woonwijk van het Brabantse Loon op Zand. Een beetje verward stappen we uit de auto, wat is hier te doen? En dan zien we ze: er staan drie Amerikaanse legervoertuigen – een kleine jeep, een kleine vrachtwagen en nog een jeepachtig iets. Daarmee gaan we op stap, een stukje over de weg maar dan vooral dwars door het bos. Onderweg stoppen we af en toe om van voertuig te wisselen zodat Joppe echt in allemaal kan meerijden. En uiteindelijk mag hij zelfs een van de wagens besturen en dat terwijl hij nog nooit auto heeft gereden. Het gaat dan ook mis, de auto komt dwars op de weg, tegen een struik, tot stilstand. Gelukkig geen gewonden en niet al te veel schade. Vooral veel lachen. Na dit avontuur gaan we naar het Aviodome bij Lelystad. Daar zou Joppe een vlucht gaan maken met een heel bijzonder geallieerd vliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog, een Mustang, maar helaas, het weer is te slecht. Vervolgens  zou Joppe met weer een ander historisch vliegtuig naar Teuge gaan om daar een parachutesprong te maken. Maar het weer is inmiddels zo slecht geworden dat ook dit niet door kan gaan. Te gevaarlijk. Beiden houdt hij tegoed. Dan maar een privé rondleiding door het Aviodome en een heerlijke lunch in de mess. Onze gastheren zijn vlotte vertellers met veel humor die Joppe aanspreekt. Hij geniet dan ook met volle teugen, zeker als hij het vliegtuig mag starten waarmee we naar Teuge zouden gaan. Die sensatie van zelf de stuurknuppel vast te houden, zelf de motoren te laten brommen en de propellers te laten draaien – Joppe straalt.
In Beringe – vlakbij huis – sluiten we de dag af, samen met zijn vrienden – oudhollande spelen en heerlijk eten. Als we s’avonds thuis worden afgeleverd, het licht in de keuken aan doen, dan kijken we elkaar bijna verdwaasd aan, landen we weer. Een week later gaan we opnieuw naar het Aviodome. Nu mag Joppe wel mee in de Mustang. Waarop drie hakenkruisen geschilderd zijn: het aantal Duitse vliegtuigen dat deze machine heeft neergehaald. Het wordt een heel bijzondere vlucht, waarnaar iedereen die maar in de buurt is, komt kijken. Vliegen, duikelen en een flight by – aan komen vliegen, stijl naar beneden tot laag over de landingsbaan en dan weer stijl omhoog.  Ik zou het nooit durven maar Joppe glimt en straalt als hij weer uitstapt, een sensationele ervaring.
Wat een geweldige dagen waren dit. Voor Joppe maar ook voor Paul en mij. De herinnering aan die stralende en genietende Joppe kan nooit meer stuk. Zullen we altijd als een kostbaar kleinood met ons mee dragen. Niet te geloven dat hij dood gaat, misschien al heel binnenkort.

 

 

Nieuwe reacties

02.10 | 09:25

Lord Bubuza verenigde mijn man en ik na 8 jaar scheiden .. Het begon allemaal toen mijn man vreemd ging en elke keer dat ik klaagde dat hij niet zou luisteren in plaats daarvan zal hij wakker worden zonder een woord te zeggen, kwam hij op een dag thuis va

03.08 | 21:49

Ha Maarten, dank voor je reactie. Jij houd je bezig met de geschiedenis v.d. Fröbergen? Ben benieuwd naar de documenten waar je het over hebt. Van de marine?

03.08 | 18:00

Erg mooi verhaal, ik heb documenten die je verhaal bevestigen. Ondertussen boek besteld.

19.05 | 17:28

Een nieuwe toevoeging aan mijn website: Schrijfsels. Oefeningen in schrijven, gedachtespinsels, gedichtjes, mijmeringen, zo maar wat gepraat.