Handpalmverhaal – mijn pitch
- de duim = doel/expositie – personage introduceren
- de wijsvinger = in beweging, tussen duim en wijsvinger ligt een motorisch moment – personage wil iets, gaat bewegen
- de
middelvinger = voetangels en klemmen – personage wordt belemmerd, er zijn hindernissen, antagonisten – mensen die je tegen houden
- de ringvinger = crisis – personage ervaart crisis
- de pink = ontknoping/oplossing – personage
ontdekt oplossing.
Ergens in de tweede helft van 2009 zaten Joppe en ik onderuitgezakt voor de TV naar Pauw en Witteman te kijken. Ze hadden een journalist-schrijver te gast die verhaalde over het verdriet dat hij en zijn kinderen
hadden ervaren nadat zijn vrouw en hun moeder door kanker was overleden. Hij had daar een boek over geschreven. Plastisch verhaalde hij aan de gastentafel hoe hij en zijn kinderen huilend over de grond hadden gerold, niets meer konden dan alleen maar eindeloos
en oeverloos rond zwemmen in golven van verdriet, woede en machteloosheid. Maar het werd rustig, vechten met de kracht van het water werd tot drijven en ronddobberen in de inmiddels kalm geworden zee. Uiteindelijk wisten hij en zijn kinderen aan de kant te
krabbelen en konden ze hun leven weer oppakken en nieuwe richting en invulling geven. Daarover ging zijn boek.
Ik vond het eigenlijk een heel mooi verhaal maar voelde wel een zekere spanning: hoe zou Joppe dit ervaren, wat doet dit verhaal met hem? Ik
was erdoor geëmotioneerd geraakt en wilde Joppe al bijna vertellen hoe zeer ik hem zou gaan missen, straks, als ook hij er niet meer was. Gelukkig gaf hij me niet de kans.
Joppe was inmiddels al ruim een jaar ziek, lymfeklierkanker en had in juni
gehoord dat behandelen niet meer mogelijk was, dat hij binnen niet al te lange tijd zou sterven. Hij was zeventien jaar.
Terwijl hij tot dan toe en overigens ook daarna zijn gedachten en gevoelens over zijn leven en naderende dood angstvallig voor zich
hield en alleen toevertrouwde aan het papier van zijn dagboek, kwam er nu een kort en hevig onweer, één felle bliksemschicht.
“Altijd hebben ze het over het verdriet van de mensen die achterblijven, altijd gaat het over hun.
Altijd gaat het over de mensen die beter zijn geworden, die dankzij hun positieve levenshouding het gevecht met de kanker gewonnen hebben. Nooit, echt nooit, gaat het over mensen zoals ik, over hun verdriet, over ons verlies en ons gemis. Nooit.”
Zoals je verschrikt bent door een zware donderslag, je een siddering door je lijf voelt gaan om vervolgens stil af te wachten of er nog meer komt, zo verging het me op dit moment. Maar zo snel als het onweer was gekomen, zo snel ging het weer. Ik kon niet
anders uitbrengen dan een mager “je hebt gelijk”.
Toen hij klein was kon ik zijn pijn en verdriet met een kus op de zere plek en een kort wiegen op mijn schoot, bij hem wegnemen, die macht had ik, maar nu, nu was mijn magie in de verste verte
niet toereikend om deze pijn en dit gigantisch verdriet te bezweren. Machteloos moest ik toezien en nabij zijn, dat was al wat ik kon doen.
De jaarwisseling van 2009-2010 bracht Joppe door zittend, voor het raam, kijkend naar het vuurwerk en sms-en
met zijn vrienden die ergens daar buiten aan het feesten waren. Zelf kreeg hij nauwelijks voldoende lucht. Hij wenste ze een gelukkig Nieuwjaar en kreeg blije en vrolijke berichtjes terug. Twee dagen later, het was zondag, om 17.50 uur stopte hij met ademhalen,
uitgeput en moe gestreden.
Paul en ik moesten aan de slag met de begrafenis, uitzoeken en schrijven van kaarten, teksten zoeken, een kist en grafsteen kiezen, de mis, die een dienst moest zijn, vorm geven. Leiddraad daarbij was Joppe’s schrift,
zijn dagboek van de laatste maanden. Hij wilde dat het uitgegeven zou worden. Dat hij, dat zijn verhaal verteld en gehoord zou worden. Toen al begrepen we dat het te persoonlijk, te fragmentarisch en te weinig was om welke uitgever dan ook, te interesseren
voor zijn tekstfragmenten. We lieten het rusten.
Paul en ik zwommen een tijd lang rond in onze eigen zee van verdriet, woede en machteloosheid, en ook wij kwamen in rustiger water, dobberden wat rond en krabbelden weer aan de kant om heel héél
voorzichtig ons leven weer nieuwe inhoud en betekenis te geven.
Geleidelijk aan groeide bij mij de behoefte om Joppe’s leven woorden te geven zodat het niet vergeten zou worden, ook niet als Paul en ik dement en onwetend zouden zijn, eens op onze
oude dag. Ik begon te zoeken in mijn herinneringen, foto’s te verzamelen, te zoeken naar Joppe in al die werkstukken en tekeningen die hij op de basisschool en later gemaakt had.
En toen viel ik stil. Ik kwam in de ban van de gedachte dat ik dit
niet mocht doen, dat dit niet was wat Joppe wilde. Ik mag niet mijn verhaal over hem, over mijn verdriet vertellen. Dat wil hij niet, daar zou hij opnieuw woedend over zijn. En dan heeft hij nog gelijk ook.
Ik praatte met Paul en anderen over mijn angsten
en twijfels en wilde al stoppen, de hele onderneming laten voor wat het was.
En Paul zei keer op keer: “Joppe wilde dat zijn verhaal verteld zou worden”.
En Wim en Walter zeiden keer op keer “dit ben jij, dit kan jij, dit is wat
jij moet doen, gebruik de creatieve technieken om het verhaal van Joppe te vertellen”.
Hun woorden sijpelden eerst langzaam, maar daarna met een steeds krachtiger stroom binnen, van mijn hoofd via mijn hart, mijn buik tot in mijn tenen.
Ik ga woorden geven aan Joppe’s verhaal, zijn pijn en verdriet, zijn beleving van het leven en de naderende dood, zijn humor, wijsheid en levenslust.
En of het nu een eindwerk wordt of niet …
Dit is wat ik moet doen, wil
doen, kan doen en ga doen om de wens van Joppe dat zijn verhaal verteld en gehoord wordt, te vervullen.